Aanbidding en dienstbaarheid

Aanbidding en dienstbaarheid

Jesaja beschrijft in Jesaja 6:1-3 hoe het gezicht dat hij zag van de Heere hem zeer klein maakte. Hij zag de Heere gezeten op een hoge en verheven troon en serafs die Hem aanbaden. Elke seraf had zes vleugels, met vier daarvan bedekte ze hun lichaam en met twee vlogen ze. Met andere woorden, ze gebruikten 4 vleugels in de aanbidding van God en 2 vleugels om Hem te dienen. Jezus vertelde de Samaritaanse vrouw dat de Vader aanbidders zoekt. Jezus wierp de satan tijdens zijn verzoekingen toe: "De Heere, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen". Hier wordt duidelijk dat aanbidding vooraf gaat aan dienstbaarheid. We moeten God dan ook meer aanbidden dan dat we Hem praktisch dienen. Hoe meer we Hem aanbidden, hoe effectiever wordt onze dienst voor Hem. Aanbidding omvat een volledige overgave van alles wat we zijn en van alles wat we hebben aan God en een volledige toewijding aan Christus. Aanbidding is veel meer dan dankzegging en lofprijzing. Aanbidding sluit een erkenning in van Gods heiligheid en grootheid, en een erkenning van Hem als de Heere der heren en de Koning der koningen. Deze serafs, die nooit gezondigd hadden, konden niet eens opzien naar God. Ieder bedekten hun gezichten voor Hem. Dit leert ons iets over het "ontoegankelijk licht" van Gods heiligheid (1 Tim. 6:16). We kunnen beslist niet lichtvaardig denken over Gods heiligheid. Het is een ontzagwekkend voorrecht dat wij toegang hebben om voor Hem te staan, door het bloed en rechtvaardiging van Jezus Christus. Toen Jesaja dit alles gezien had, was hij zelf diep overtuigd. De man die even geleden de vele "wee hun" had geproclameerd, moest er nu een over zichzelf uitroepen - "wee mij?.." (Jes. 6:5)! Geen enkele van de "wee hun" was misplaatst geweest. Maar het was voor hem als profeet van God nodig om zelf alleen voor God te komen en zijn eigen zonde te zien. Dat gebeurt altijd waneer we de heerlijkheid van God gaan zien. We zien nog steeds wat de fouten zijn van anderen en profeteren tegen de dingen die fout zijn als we door de Heere daartoe geleid worden. Maar?.wij hebben het nodig de zonde in ons eigen vlees eerst te zien. Het is nodig dat elke profeet en prediker die tegen de zonde predikt, eerst de zonde in zijn eigen vlees onder ogen ziet. Anders loopt hij kans snel terugvallen in het geloof. Vele predikers roepen nooit zoals Jesaja uit: "wee mij", of zoals Paulus dat verwoord: "Ik ellendig mens?..want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, niets goeds woont" (naar Rom. 7:18 en 24). Jesaja werd in het bijzonder overtuigt aangaande zijn spreken. Hij zei: "Ik ben immers een man met onreine lippen" (Jes. 6:5). Toen nam één van de serafs met een tang een kool van het altaar en reinigde onmiddellijk Jesaja's lippen. De zonde die Jesaja beleed werd onmiddellijk vergeven. Het vuur dat de engel niet kon aanraken (want hij moest een tang gebruiken) kon wél de lippen van Jesaja aanraken. Een mens kan een zalving van God ontvangen die geen enkele engel kan ontvangen. Jesaja zag in het gezicht zowel de troon als het altaar. Dan lezen we dat de Heere vraagt: "Wie zal Ik zenden? Wie zal er voor Ons gaan? (Jes. 6:8). Jesaja antwoordt dan: "Zie, hier ben ik, zend mij". We hebben het nodig om voortdurend zowel de troon als het altaar voor ogen te hebben. We hebben het nodig om eerst verslagen te zijn vanwege het zicht op de heiligheid van God en dan hebben we het nodig om op te rijzen omdat het bloed van het altaar ons heeft gereinigd. Alleen zo kunnen we gaan en de Heere dienen. We kunnen niet gaan als God ons niet zendt. Als we toch gaan zonder dat God ons gezonden heeft, werken we tevergeefs. Vele "christelijke werkers" zijn nooit gezonden door God. Een organisatie of een mens heeft ze naar het zendingsveld gestuurd. Wellicht zijn ze op eigen initiatief gegaan. Het is vrij eenvoudig om bezig te zijn in allerlei christelijk werk, want de nood is groot. Maar als we werkelijk vrucht willen zien voor de eeuwigheid, moet God Zelf onze Zender zijn. Godvruchtige mannen kunnen de roeping bevestigen die wij van God ontvangen hebben - maar zij kunnen ons nooit roepen of zenden. God riep Saulus en Barnabas persoonlijk tot Zijn dienst. De bevestiging van deze roeping kwam later door de andere profeten (Hand. 13:1-4). En als God ons roept, zal Hij ons ook meedelen wat we moeten spreken. Hij vertelde Jesaja: "Ga en zeg tegen dit volk?.." (Jes. 6:9). God is nog steeds Dezelfde vandaag de dag als Hij was in de dagen van Jesaja. Onder het Nieuwe Verbond woont de Heilige Geest in onze harten, zodat we God niet horen spreken met onze fysieke oren, zoals Jesaja hem hoorde. We horen Zijn stem nu in onze harten. Maar Zijn stem is even onmiskenbaar duidelijk. Ik zelf heb nooit de stem van de Heere gehoord met mijn fysieke oren, noch heb ik Hem ooit gezien, noch een engel met mijn eigen ogen. Maar ik heb Hem duidelijk gezien en gehoord in mijn hart, vele malen gedurende de afgelopen 40 jaar. Jezus zei dat diegene die in Hem zouden geloven zonder Hem gezien te hebben met hun fysieke ogen, meer gezegen waren dan zij die Hem gezien hadden en daarom geloofd (Joh. 20:29). De opdracht die de Heere aan Jesaja gaf was een hele moeilijke. Hij zei hem: "Ga en zeg tegen dit volk: U zult steeds horen, maar niet begrijpen, u zult steeds zien, maar niet opmerken. Maak het hart van dit volk vet, en stop hun oren toe,1 en sluit hun ogen, anders zullen zij met hun ogen zien, en met hun oren horen, en met hun hart begrijpen en zich bekeren, en Hij zal hen genezen" (Jes. 6:9, 10). Dit is ook het vers dat Jezus aanhaalt als Hij uitlegt waarom Hij in gelijkenissen sprak (Matt. 13:15). Hoe vatten we het samen? Een openbaring van God over onszelf, een openbaring van genade tot vergeving, een openbaring van gezalfde dienstbaarheid en tot slot een openbaring van vruchtbaarheid (Jesaja 6:13). Een heilig zaad zal voortkomen uit het verdorven Juda. Een overblijfsel zal opstaan voor de Heere door onze dienst.
272