Een getuigenis uit Zuid-Afrika

Een getuigenis uit Zuid-Afrika

Zover ik mij kan herinneren, was het van mijn tiende jaar af dat er in mij een begeerte en verlangen ontstond om de zekerheid te verkrijgen dat de zaak van mijn ziel tussen mij en God goed lag. Ik begon toen eerst in te zien dat ‘het de mens gezet is eenmaal te sterven en daarna het oordeel’. Ik zag dat ik, als alle andere mensen, een zondaar was, en als ik moest sterven zoals ik was, ik dan voor eeuwig zou moeten verloren gaan, ja voor eeuwig zou moeten verbannen zijn, ver weg van de Heere. Daarbij was het voor mij nog zo onzeker, wanneer ik de grenslijn tussen tijd en eeuwigheid zou moeten overstappen. Toen was er voor mij geen rust meer. Ik kon niet zien hoe ik een uur kon laten voorbijgaan, zonder met grote ernst over deze zoo gewichtige zaak na te denken. De gebeden die mij van jongs af geleerd had en die ik gewoon was iedere morgen en avond op te zeggen, evenals ook een stukje uit de Bijbel te lezen, konden mij niet meer bevredigen. Ik voelde mij genoodzaakt mijn toevlucht tot de Heere te nemen en mijn hart voor Hem uit te storten. Ik wilde Hem uit mijn hart vertellen wat ik begeerde en wat ik precies wilde hebben. Maar hier kwam toen een andere moeilijkheid bij(de Satan was erg bezig), dat ik mij schaamde om in het bijzijn van andere mensen te bidden, opdat ik niet bespot zou worden. Daar ik met mijn broertje in dezelfde kamer sliep, dacht ik dat ik beter kon wachten totdat hij eerst sliep, dan zou ik stilletjes opstaan en voor mijn bed (soms ook op het bed) knielen en de Heere vragen om mij toch te helpen uit de nood waarin ik verkeerde. Later vond ik een mooi eenzaam plekje tussen de bosjes en ik ging geregeld driemaal per dag en soms meer daarheen om te bidden. Ik was dikwijls verwonderd hoe andere jonge mensen zo konden opgaan in wereldse spelletjes, terwijl ik mij altijd zo ongelukkig en neergedrukt gevoelde onder alles wat ik deed. Ik zocht liever de eenzaamheid op om in de Bijbel of enig ander boek te lezen, waarin ik iets zou kunnen vinden dat mij tot troost en zegen was. Maar wat ik ook al deed, of probeerde te doen, de vrede en het geluk waarnaar ik verlangde, kon ik niet vinden. De last werd mij al zwaarder; ik gevoelde mij steeds ongelukkiger, en dacht eindelijk dat ik de ellendigste van alle mensen was en dat alle hoop op redding voor mij voor eeuwig voorbij was. Daarbij had satan zulk een macht over mij dat hij mij zo vervulde met mensenvrees. Als mij meer dan eens gevraagd werd waarom ik er zo ter neergedrukt uitzag, dan was ik te beschroomd om te zeggen wat er aan de hand was. Maar de angst werd naderhand zo groot dat ik het niet meer kon uithouden. Op een avond vroeg mijn moeder, die toen nog in leven was, mij wat er was en waarom ik er zo verslagen uitzag. Ik verhaalde haar met tranen in de ogen dat het mijn zonde was die mij zo ongelukkig maakte en dat het mij scheen of er geen genade meer voor mij was. ‘Ik bid en lees en doe mijn best op alle manier, maar kan geen verandering voelen.’ Zij antwoordde mij dat ik bezig was om de zaligheid waar ik zo naar zocht, door lezen, goeddoen en bidden te verdienen. Maar deze was reeds lang door Christus aan het kruis uitgewerkt. Ik hoefde niet anders te doen dan mij als een verloren zondaar over te geven aan Hem, die gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat verloren was. De zaligheid werd mij nu aangeboden als een gave van genade die ik vrij en om niet, alleen door het geloof, moest aannemen. Zij gaf mij ook Gezang 52:10 te lezen: Ik geloof de schuldvergeving Enkel om des Middlaarsbloed; In mijn eigen werk en waarde Is geen troost voor mijn gemoed. Alles, alles is genade; Hoe strafschuldig ik dan zij, Ja, mijn Vader, ik gelove Al mijn schuld vergeeft Gij mij. Maar nochtans kon ik de eenvoudigheid der zaak niet begrijpen. Het bleef donker en de toekomst was duister voor mij. Kort daarna behaagde het de Heere mijn lieve moeder weg te nemen, en toen was de last mij dubbel zo zwaar, zodat ik soms in een toestand van wanhoop verkeerde. Wat de zaak nog verergerde, was dat ik eens gehoord had, dat de meeste mensen onder de leeftijd van 18 jaar bekeerd worden, want als men ouder is dan 18 jaar is, dan drijft men al verder af in de stroom van de wereld. En ik was toen bijna 18 en zodoende was ik bevreesd dat ik ongered 18 jaar zou worden. En mijn verjaardag kwam en ik was nog ongered, maar wie kan verstaan in wat voor zielsangst ik toen verkeerde! Op een zondag zou Ds. B. te S. preken en dit zou waarschijnlijk zijn laatste dienst daar wezen, omdat hij op het punt stond te vertrekken. Die morgen ging ik eerst in de eenzaamheid in gebed en vroeg de Heere of het Zijn wil was dat ik daar naartoe moest gaan, en als de dag van genade voor mij nog niet voorbij was, ik dan toch in die dienst iets mocht horen wat mij tot zegen mocht zijn en tot verheerlijking Zijn naam mocht strekken. De tekst van die morgen was Johannes 3:16. En werkelijk de Heere gebruikte dit oude welbekende vers om mij tot Zich te brengen. Het vers werd een paar maal langzaam voorgelezen, en toen de woorden kwamen "een i e g e 1 ij k die in Hem gelooft," toen sprak ik tot mijzelf: Dat heerlijke "een iegelijk" sluit mij ook in ; het is ook voor mij! En dan verder ? Die "in Hem gelooft." Wat? "Gelooft!" is dat alles? Ja, die zal ‘niet verderven, maar het eeuwige leven hebben.’ Heerlijke genade ! God had mij arme zondaar, zo lief dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft voor mij, opdat als i k in Hem geloof, i k dan niet verloren ga maar i k het eeuwige leven mag hebben. Het was mij alsof ik dat vers nog nooit gehoord had; het was geheel nieuw voor mij en werd mij o, zo dierbaar! Ja, tot vandaag toe hangt de dierbare inhoud daarvan nog als een gouden schilderij voor mijn zielsogen. 0, hoe lief had God mij, toen ik nog een zondaar was! 0, wat voor een vreugde vervulde toen mijn ziel! De duisternis was verdwenen. Het licht van Gods genade was in mij opgegaan. In plaats van droefheid en verslagenheid was er vreugde en opgewektheid. De gevangene van satan was nu een vrijgemaakte.van de Heere. Geen onrust meer, maar vrede, Gods vrede en rust voor de vermoeide ziel. Geen dienstknecht van satan meer, maar een kind Gods door het geloof in Christus Jezus. Nu geen vreemdeling of bijwoner meer, maar ‘een medeburger der heiligen en een huisgenoot Gods.’ Toen kon ik zingen : Jezus neemt de zondaars aan : Mij ook heeft Hij aangenomen Mij de hemel opgedaan; 'k Mag vertrouwend tot Hem komen, 'k Juich dan, zelfs aan 't eind der baan: Jezus neemt de zondaars aan !' Ja, toen kon ik zeggen: Ik geloof de schuldvergeving," enz. En nu kan ik met waarheid zingen: ' k Ben verlost door U mijn Heiland,’ Met Uw bloed kocht Gij mij, Heer; Ik geloof die blijde tijding: Ik behoor mijzelf niet meer. En nu lieve jonge lezers, hoe eenvoudig dit verhaal ook zijn mag, het is mijn wens dat het de Heere mag behagen om het aan je ziel te zegenen! Hieruit zien wij, dat de Heer soms vroeg in het hart van een kind werkt; en hoe gelukkig het is Hem van jongs af toe te behoren en voor Hem te leven. Ik denk dat er niemand vandaag is die zal zeggen dat hij of zij zich te jong aan de Heere heeft overgegeven. Integendeel, ik geloof dat er velen zijn, ik voor mij ben er een van, die spijt hebben dat zij zich niet eerder aan de Heere hebben overgegeven. En wat zal ik zeggen van hen, die de roepstemmen van de Heere van zich af hebben gestoten. Zij zijn onverschillig over de eeuwigheid en over het heil van hun zielen. Hoe ontzettend is het om niet behouden, niet gered en zonder Christus de eeuwigheid in te gaan! Ach, wat is het een akelige gedachte te denken waar zij nu zijn: geen roepstemmen meer, geen waarschuwingen van God, geen waarschuwingen van vrienden, maar in de eeuwigheid verloren! Laat mij nu toe een vraag aan jullie doen. Is het recht tussen je ziel en God? Het is niet slechts de kennis die ik in mijn hoofd bezit, namelijk, dat wij allen zondaars zijn; dat Christus voor zondaars gekomen is; en dat wij niet onbekeerd de hemel kunnen ingaan. Zo kunnen we nog meer weten met ons verstand en toch met al onze kennis van Goddelijke zaken kan de grote, gewichtige zaak, de zaak van alle zaken, de eeuwige zaak voor mijn ziel, nog een onbesliste zaak wezen, als ik nog niet zelf gesmaakt heb dat de Heere goed is. Is dit zo met jullie? Is de Heere Jezus al je persoonlijke Zaligmaker? Of zeg je misschien, als ik in de eenzaamheid ben en mijn gedachten gaan naar de eeuwigheid, dan gruw ik van die duistere zaak, en stoot liever zulke verontrustende gedachten van mij ? Of anders: Ach, de zaak is niet zo ernstig; ik zal later daarover denken, en God is een God van liefde. Hij zal mij toch niet zo laten verloren gaan. Ik zal later weer daarover nadenken. Of anders, ik geloof niet in de eeuwigdurende straf, want sommige mensen zeggen dat de ziel van de mens als een stoppel zal uitbranden en dan is alles voorbij. O, lieve lezer! Wees toch gewaarschuwd eer het te laat is. Als de Heere aan jouw hart klopt, doe Hem open ; als de Heere spreekt, let daarop. Hij meent het wel met je. Hij wil je gelukkig maken. Stoot de gedachte aan de eeuwigheid niet van je af, denk daarover. Je zegt dat God een God van liefde is en geloofd zij Zijn naam! dit is precies wat Hij is, want "God is liefde." Denk daaraan, lieve vriend, je bent op reis naar de eeuwigheid en je leven gaat voorbij. God is ook een God van heiligheid en rechtvaardigheid ; zo heilig is Hij, dat niemand die onrein of onheilig is, in Zijne tegenwoordigheid gaan zal, laat staan bij Hem wonen ; en zo rechtvaardig is Hij dat Hij de snoodste zondaar, die alleen pleit op het bloed van Jezus, als Zijn kind aanneemt en rechtvaardig verklaart. Want Jezus is voor ons van God geworden "rechtvaardigheid en een volkomen verlossing." En de allerfatsoenlijkste mens in de wereld, wat hij ook al van zichzelf mag denken, of wat de wereld van hem denkt, zo hij niet pleit op het bloed van Jezus en dat als zijn enige fondament heeft, die zal voor eeuwig van God verbannen zijn. En of wij al denken dat de straf niet eeuwig is, onze gedachten veranderen de eeuwige dingen niet. Zij zullen toch waar blijven wat God zegt. Neen, laat ons wijs worden en naar God luisteren. Hij maakt je bekend dat je een zondaar bent, en dat je eenmaal in Zijn heilige tegenwoordigheid zult moeten staan. Vriend, je moet Hem ontmoeten. Ben je daarvoor bereid ? Zo niet "schik u om uw God te ontmoeten;" en dit kun je doen door de Heere Jezus aan te nemen als jouw Zaligmaker. Stel dat toch niet langer uit wacht toch niet op een gelegener tijd. ‘Heden, zo gij Zijne stem hoort, verhardt uw harte niet.’ Vlied van de toekomende toorn.Laat u met God verzoenen. Ja, kom nu en zeg: Zoals ik ben, ja vuil en snood, Kom ik tot U die zondaars noodt, En die Uw dierbaar bloed vergoot: O Lam van God, ik kom! Overgenomen uit ‘De Hand des Heeren of Evangelisatiewerk in Zuid-Afrika’[Kaapstad z.j.]. In de huidige spelling overgezet. (Samengesteld door L.J. van Valen)
273