Wees mij, de zondaar, genadig

Wees mij, de zondaar, genadig

Thomas Stapleton had zijn hele leven in de groothandel gezeten en was nu oud geworden. Zijn vrouw was overleden, maar gelukkig woonde zijn zoon met zijn gezin bij hem in huis. De laatste jaren was hij zo vaak ziek geweest en ook nu was hij erg kortademig. Vandaag was het warm en zat hij op de uitkijk in zijn tuin, want hij verwachtte bezoek. Jane Wilt, de zus van zijn overleden vrouw, was onlangs naar Engeland teruggekeerd en kwam een poosje logeren. Thomas voelde zich oud en zwak en dacht dat zij er ook wel oud uit zou zien. Onverwachts kwam hij uit zijn overpeinzingen toen een vlotte dame over het grasveld naar hem kwam aangelopen. Thomas vond dat Jane er voor haar jaren nog goed uitzag en Jane vond dat Thomas oud en zwak geworden was. Eerst werden er heel wat familienieuwtjes uitgewisseld, maar weldra voelden beiden zich goed op hun gemak, toen Thomas de vraag stelde: "Weet je, Jane, ik vind het zo vreemd dat de Almachtige het goedvindt om mij op deze manier te laten leven. De laatste vijf jaren heb ik de ene ziekte na de andere gehad. Nu ben ik zo zwak dat ik nauwelijks nog iets voor mezelf kan doen. Ik ben mezelf en anderen alleen nog tot last. Het was toch beter geweest als ik dood was? Dat houdt me vaak bezig. Maar jij, Jane, jij had het nogal eens over Gods voorzienigheid, wiens toezicht over alles gaat. Hoe verklaar jij nu dat ik maar zo moet tobben?" "Gods wegen zijn hoger dan onze gedachten," zei Jane bedachtzaam, "maar als we uiteindelijk zien waarvoor het dient, staan we vaak verwonderd over Zijn wijsheid en genade die Hij ons betoont." "Waarvoor zou het moeten dienen!" zei Thomas. "Dan zou ik wel eens willen weten waarvoor het rekken van mijn nutteloze leven zou kunnen dienen?" Jane gaf even geen antwoord. Toen zei ze: "Maar Thomas! Hoe kun je zo rustig over sterven praten. Ben je werkelijk gereed om te sterven?" "Nou, dat zou ik toch wel denken, nu ik al zolang op het einde zit te wachten!" "Ja, dat weet ik," zei Jane, "maar waar stel jij je vertrouwen eigenlijk op?" "Mijn vertrouwen?" zei de oude man verbouwereerd. "Ja, Thomas, je vertrouwen! Natuurlijk hoop je naar de hemel te gaan, maar 't is de vraag of je daarvoor een gegronde hoop hebt." "Ik weet werkelijk niet, Jane, waar je naartoe wilt! Natuurlijk is het een mysterie wat er na de dood zal gebeuren. Dat kan niemand met zekerheid weten, maar ik ben net zo goed geschikt om naar de hemel te gaan als ieder ander." "Thomas, als je zo praat," zei Jane hartstochtelijk, "dan weet ik heel zeker dat je niet het juiste vertrouwen hebt!" "Wat een onzin," zei Thomas, "ik wil niet opscheppen, maar ik heb een beter leven geleid dan de meeste mensen. Ik ben een goede man en vader geweest! Ik ben een goede baas geweest voor mijn arbeiders. Ik heb meer weggegeven aan de armen dan jij misschien wel denkt. Ik mag dan niet zoveel in de Bijbel gelezen hebben als had gemoeten, maar voordat ik ziek werd, ging ik altijd trouw naar de kerk!" "Maar Thomas," zei Jane, "je lijkt wel een Farizeeër, zoals jij pocht op je goede werken!" "Helemaal niet," zei Thomas, "dat is geen pochen. Ik weet best dat we in Gods ogen allemaal zondaars zijn, maar Hij zal zeker genadig zijn voor diegenen die altijd hun plicht hebben gedaan. Hij heeft toch gezegd dat Hij zal zalig maken? Daarom is Christus toch gestorven?" De stem van de oude man klonk ongerust en bezorgd. Zou hij het mogelijk bij het verkeerde eind hebben? "Thomas," zei Jane, "God heeft inderdaad beloofd dat Hij eenieder zal zalig maken die door Jezus Christus tot Hem komt. Maar Hij is de enige Weg tot de Vader, niet enig goed werk dat jij gedaan hebt! Christus Zelf is de Deur. Hij alleen geeft ons de toegang tot God. O, Thomas, als jij je vertrouwen niet stelt op de Heere Jezus alleen, dan zou je moeten bidden of je niet hoeft te sterven voordat je deze Weg gevonden hebt!" Thomas zat als met stomheid geslagen. Krachtig werd hij ervan overtuigd dat al zijn theorieën fout waren. Hij snakte haast naar adem toen hij zei: "Jane, ik ben een oude man. Zou het kunnen dat ik al deze jaren in leven ben gebleven en nooit de weg des vredes heb gevonden?" "Christus is de enige Weg. Vraag God of Hij Hem aan je wil openbaren. Hij zal je zeker verhoren. Hoe meer je Hem nodig hebt, hoe meer Hij gewillig is om de Zaligmaker aan je te openbaren." "Maar, dat ben ik niet waard," zei Thomas, "hoe zou ik geschikt zijn om naar Hem toe te gaan, nadat ik al die jaren aan God voorbijgegaan ben?" "Maar natuurlijk ben je niet geschikt," zei Jane. "Als dat zo was, zou je Christus niet nodig hebben. Maar Gods Woord zegt dat Hij niet gekomen is om rechtvaardigen, maar zondaars te roepen tot bekering!" Zo spraken ze nog een tijdje verder. De oude man was diep bewogen. Tenslotte stond hij bevend op en hield zich aan zijn stoel vast. Hij nam zijn hoed af en bad het gebed van de tollenaar: "God, wees mij, de zondaar, genadig!" Hierna zaten die twee een poos zwijgend bij elkaar. Toen riep Thomas plotseling verschrikt en bevend uit: "Jane! Daarom heeft God mij nog laten leven! Dat was Zijn genade, Zijn grote genade, opdat Hij mij zou zalig maken! Geloofd, geloofd zij Zijn Naam in eeuwigheid!" - G.M Alexander. "De Farizeeër, staande, bad dit bij zichzelf: O God! ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspelers. Of ook gelijk deze tollenaar. Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles wat ik bezit. En de tollenaar, van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar de hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God! wees mij zondaar genadig! Ik zeg ulieden: Deze ging af gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan die, want een ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en die zichzelf vernedert, zal verhoogd worden." Lukas 18:11-14

273