Het moet je gegeven worden!

Het moet je gegeven worden!

Tante Ger was oud geworden en kon niet meer alleen zijn. Daarom was ze op een boerderij op kamers gaan wonen, want ergens anders kan een boerin niet zo gemakkelijk aarden. Ze was een echt oud vrouwtje geworden en ze zou het waarschijnlijk niet lang meer maken. Neef Hans zocht haar nog eens op en bracht het gesprek op de genade van God, in het uur van de dood de enige zekere grondslag. Plotseling klonk er een stem uit de keuken, waarvan de deur half geopend stond. De boerin maakte de koffie klaar en had alles gehoord: ‘Maar het moet je wel gegeven worden’. Zij kwam even later binnen en zette de kopjes met koffie neer.

Daarop zei Hans: ‘u zei in de keuken dat het gegeven moet worden’. ‘Zo is het maar net’, was het antwoord. ‘Wel, ik geloof dat u gelijk hebt’, zei Hans, en hij pakte zijn Bijbel en las uit Johannes 4:14 voor: Al wie drinken zal van het water, dat Ik hem geven zal, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid. Het zal ons dus inderdaad gegeven moeten worden. ‘Precies’, beaamde de boerin. ‘Maar nu wordt het wat moeilijker’, zei Hans, ‘want wat ik in Openbaring 22:17 lees, is heel anders: Wie dorst heeft, kome, wie wil, neme het water des levens om niet. Het is allebei het Woord van God, maar moet het ons nu gegeven worden of moeten we het nemen?’ De boerin zweeg en tante Ger eveneens, maar in haar oude gezicht priemden de oogjes fel en aandachtig. ‘Het is niet zo moeilijk’, zei Hans. ‘Het ene is even waar als het andere. U hebt hier koffie neergezet. Als u mij die niet had gegeven, zou ik niets te drinken hebben. Maar als ik het kopje nu niet neem en drink, zal ik evenmin iets binnen krijgen. Zo ziet u, u moest geven maar ik moet nemen’. Daarop pakte hij het kopje en dronk. ‘U voelt zeker wel, dat ik het niet gepakt had als ik betwijfelde of u het voor mij bestemd had? Zo is het met veel mensen, die zo goed weten, dat het ons gegeven moet worden. Zij betwijfelen of God het heil wel aan hen wil geven en nemen daarom niet. En dat, terwijl de Heere zegt: wie wil, neme. Het blijkt dus dat het helemaal niet de vraag is, of God wel wil maar of u wilt. Indien u wilt, mag u volgens Openbaring 22:17 nemen en de Heere Jezus tot uw redding aanroepen’. Nee, het zal niet gebeuren, dat iemand verloren gaat en God zal kunnen verwijten: U hebt mijn behoud niet gewild. Het zal precies omgekeerd zijn: een eeuwig zelfverwijt: ‘ik heb niet gewild’.

241