Kernachtige Citaten

Kernachtige Citaten

[Uit een brief van Luther aan Philippus Melanchthon] God is geen God van droefheid, maar een God van troost en blijdschap. Hij heeft geen behagen in onze nutteloze droefheid. Want de droefheid over de zonde is van korte duur en is tegelijk ook aangenaam door de belofte van genade en vergeving der zonden. Die andere droefheid is echter van de duivel en is zonder belofte; het is puur een bezorgdheid over onmogelijke dingen, die God alleen aangaan.

[Uit een brief van Luther aan Peter Weller] De duivel is een treurige, zure geest, die het niet kan verdragen dat een hart vrolijk en gerust is in God.

[Uit een brief van Luther aan Keurvorst Johann von Sachsen] God tot Vriend te hebben is troostrijker dan de vriendschap van de hele wereld.

 [Uit een brief van Luther aan keurvorst Johann von Sachsen] Ik hoop van ganser harte dat mijn levenseinde nabij is. De wereld haat mij en kan me niet verdragen; en ik op mijn beurt walg en gruw van haar. Moge daarom de goede en getrouwe Herder mijn ziel opnemen.

[Uit een brief van Luther aan Ludwig Senfl] Als Christus maar overwint, dan maakt het niet uit of Luther ondergaat; die - daar Christus Overwinnaar is - toch overwinnaar zal zijn!

[Uit een brief van Luther aan Philippus Melanchthon] God, Die heeft geboden 'Gij zult niet doodslaan', betuigt in dit gebod nadrukkelijk, dat Hij neerslachtige en moedeloze gedachten zeker niet wil; maar Hij wil opgewekte en vrolijke gedachten, zoals ook de Psalm verklaart, die zegt 'Een leven in Zijn goedgunstigheid.'

[Uit een brief van Luther aan Hieronymus Weller] Juist op het moment dat ik zo diep in de dood verzonken lag dat het niet dieper kon, en ik in het geheel geen hoop meer over had en dat het bovendien uitgesloten was dat ik nog in het leven zou terugkeren, kwam U met Uw macht en met Uw wonderdaden en voerde U mijn leven uit dood en verderf. Vandaar dat God een Helper in de nood heet, want Hij helpt wanneer alles wanhoopt, wanneer alles onmogelijk is geworden.

[Uit Luther's verklaring van Jona 2:6] Hoort u iemand zich erop beroemen dat hij heel goed weet dat wij niet door eigen werken, maar door Gods genade zalig moeten worden; een die het laat voorkomen, alsof het voor hem een eenvoudige zaak ik; dan kunt u er zeker van zijn, dat die persoon niet weet wat hij zegt. Want het is geen zaak die zich laat aanleren of waarvan men vol trots zou kunnen zeggen dat men haar machtig is; integendeel: het is een zaak die ons altijd leerlingen laat blijven. Wees daarom niet trots, noch al te zeker en gewis dat u Christus wel kent.

[Uit Luther's verklaring van Ps. 117] Ik ken deze list van de duivel: als hij iemand niet bij de eerste aanvechting kan verpletteren, probeert hij hem door hardnekkige vasthoudendheid af te matten en te verzwakken, opdat hij zou bezwijken en zou moeten bekennen, dat hij overwonnen is.

[Uit een brief van Luther aan Hieronymus Weller] Wanneer je moedeloos bent, moet je de eenzaamheid in elk geval ontvluchten; want vooral dan zoekt de duivel je te vangen, als je alleen bent. De duivel wordt in deze zaak overwonnen door verachting, niet door discussie. Wees vrolijk en vermaak je met je vrienden, opdat je deze duivelse gedachten zou kwijtraken en goedsmoeds zou zijn.

[Uit een brief van Luther aan Hieronymus Weller] Christus leeft en zit niet aan de rechterhand van keizer Karel V (dan waren we al lang vergaan), maar aan de rechterhand van God. Het is de waarheid, maar soms schijnt het helemaal onwaar te zijn. Ik verblijd me er echter in, ook als het onwaar schijnt en ik ben vastbesloten daarbij te sterven. Waarom zou ik er dan ook niet bij leven?

[Uit een brief van Luther aan Justus Jonas] God heeft u kinderen gegeven en Hij heeft u ernstig bevolen dat u ze zou opvoeden tot de dienst van God, anders zult u met uw kinderen geheel en al uitgeroeid worden, zodat alles wat u aan hen ten koste legt, vervloekt is. Hoe zult u ze echter tot Gods dienst opvoeden, wanneer het predikambt in verval is? En dan is het de schuld van u, die kunt steunen en helpen bewaren, door uw kind te laten school gaan.

 [Uit Luther's Grote Catechismus; over het vierde gebod] Onze vrede en ons welzijn hangen aan een zijden draad, ja zweven angstig in de lucht; maar ze liggen alleen in Gods handen, Die alles vasthoudt boven en tegen ons willen en denken en tegen het razen en tieren van alle duivels in. Het woeden van de satan, het razen van de vijand ... het leert het aangevochten geloof om enkel en alleen te steunen op God.

[Uit Luther's 'Das Schöne Confitemini', over Ps. 118] Het eerste gebod is de belofte van alle beloften, de bron en samenvatting van alle godsdienst en wijsheid; en het bevat het Evangelie van de beloofde Christus. Dit is de eigenlijke betekenis van het eerste gebod, omdat er niets geboden wordt, maar zegt: Ik ben de HEERE uw God.

[Luther's randbemerking bij de Tien Geboden] Ik zou willen dat men over mijn naam zweeg en zich niet Lutheraan maar Christen noemt. Wat is Luther? De waarheid is toch niet van mij! En ik ben ook voor niemand gekruisigd. Hoe zou ik, arme, stinkende madenzak er dan toe komen dat de kinderen van Christus zich naar mijn naam zouden noemen?

 [Uit Luther's 'Een trouwe vermaning aan alle Christenen om zich te hoeden voor oproer en opstand'] Lieve mensen, koopt zo lang de markt voor de deur is; oogst, zo lang de zon schijnt en het goed weer is; maakt gebruik van Gods genade en Woord, zo lang het er is. Want u moet weten dat Gods genade en Woord zijn als een voorbij gaande plasregen, die niet terug komt, waar het eenmaal geweest is.

[Uit Luther's 'Aan de raadsheren van alle steden in Duitsland, dat ze Christelijke scholen moeten oprichten en in standhouden'] Dit is de manier waarop de Schrift werkt: eerst te verschrikken, de zonden te openbaren, tot zelfkennis te voeren, de harten te verootmoedigen. Wanneer zij in vertwijfeling zijn gebracht, dan volgt het andere werk van de Schrift, namelijk de oprichting en vertroosting van het geweten door de beloften.

[Uit de voorrede van Luther's lezingen over de Profeet Jesaja] Wij moeten leren niet te vertrouwen op het goede dat we hebben gedaan en ook ons niet blind te staren op het verkeerde. Wij moeten weten dat de zonde ons niet verdoemt en dat de goede werken ons niet behouden. Alleen Gods genade behoudt ons; terwijl beide zonden en goede werken ons doen verloren gaan, wanneer we namelijk in onze zonden wanhopen of op onze goede werken vertrouwen.

[Uit Luther's verklaring van Jona 1.3] Het is de aard van de zonde om de mens te verblinden en te verharden, waardoor hij tot valse gerustheid komt, geen vrees meer kent en rustig slaapt, terwijl hij niet ziet welk een zwaar onweer en groot onheil hem boven het hoofd hangen; welke hem straks met schrik zullen doen ontwaken.

[Uit Luther's verklaring van Jona 1.5,6] Laat mij met rust met jouw bezorgd-zijn. Ik heb Iemand, Die beter voor mij zorgt, dan jij en alle engelen samen: Hij lag in de kribbe en aan de borst van een maagd, maar zit desondanks toch aan de rechterhand van God, de almachtige Vader. Wees daarmee tevreden. Amen.

[Uit één van Luthers laatste brieven aan zijn zorgzame vrouw] Een christen is veilig voor de duivel, wanneer hij Christus houdt voor zijn Wijsheid, Heiligheid, Gerechtigheid en Verlossing. Wie zal dan ook tegen ons zijn, wanneer de Zoon voor ons is? Wanneer ik weer terug kom in Wittenberg, zal ik mij in een doodskist laten leggen en mij aan de maden te eten laten geven.

[Eén van Luthers laatste gesprekken voor zijn sterven] Wanneer God mij geen andere Messias zou geven, dan de Joden begeren en hopen, dan wilde ik liever een zwijn zijn dan een mens. Nu ik echter zo'n Messias heb, Die mij genezen kan van mijn angst voor het gericht, zodat ik voor de dood niet bang hoef te zijn, maar voor altijd verzekerd ben van het leven, zodat ik de duivel en de hel te slim af kan zijn en voor de toorn Gods niet meer hoef te beven, nu springt mijn hart op van vreugde en wordt het van louter genot dronken en nu wordt er een liefde-vuur tot God aangestoken en nu houd ik nooit meer op met loven en danken.

[Uit Luthers 'Von den Juden und ihren Lügen', 1543] Ik heb de Bijbel vertaald om de lieve Christenen te dienen en om Hem te eren, Die daarboven zit, Die mij elk uur zoveel goed doet, dat ik niet één uur verdiend heb te leven of een gezond oog te hebben, al zou ik duizendmaal meer en duizendmaal ijveriger de Bijbel vertaald hebben. Alles wat ik ben en heb, is Zijn genade en barmhartigheid; ja, het is Zijn dierbaar bloed en bange zweet; daarom moet alles Hem ter ere dienen met hartelijke vreugde.

[Uit Luthers 'Sendbrief von Dolmetschen', 1530] In Christus ben ik geen zondaar meer, want Hij heeft mijn zonde uitgedelgd door Zijn heilig bloed; daar twijfel ik niet aan, want ik heb in Doop en Avondmaal gewisse zegels en bevestigingen daarvan.

[Uit Luthers 'Von der Winkelmesse und Pfaffenweihe', 1533] Ik bid nog dagelijks en neem de toevlucht onder de bescherming van Gods Zoon, Die ik houd en eer voor mijn Heere; tot Hem moet ik vluchten, waar de duivel of de zonde mij aanvecht. Want Hij is mijn Bescherming, waaronder ik kruip voor Gods toorn. Daarom kan ik geen gemeenschap hebben met de verstokte lasteraars van deze lieve Heiland.

[Uit Luthers één na laatste preek] Wie niet weet of gelooft dat God in Christus barmhartig en genadig is, een God van vreugde, vrede, troost, hoop, heil, leven en alle goed ..., die kent Hem niet, vertrouwt ook niet op Zijn genade, maar ontvlucht Hem en haat Hem en ziet Hem voor de duivel aan.

[Uit Luthers 'Tischreden'] De moeder, die haar kind verzorgt en de dienstbode, die de kamers aanveegt, doen een godvruchtiger werk dan alle monniken en nonnen samen; wanneer zij dat doen in het geloof in Christus. Want Christus zegt dat er geen groter gebod is dan God en onze naaste lief te hebben. Zo'n dienstbode kan zeggen, wanneer zij het eten kookt: het is precies hetzelfde alsof ik voor God in de hemel Zelf kookte! Kinderen opvoeden in de dienst van God is op aarde het alleredelste, kostbaarste werk, omdat God niets liever ziet, dan het verlossen van zielen. Ons huis, onze akker en onze tuin, ja alles is vol van Bijbels; omdat God door Zijn wonderwerken predikt en ons de ogen opent, opdat we zien en opmerken. De wonderen van God gebeuren niet, opdat wij ze beoordelen en begrijpen, maar opdat wij daardoor geloven en vertroost worden. Christenen zijn een gelukkig volk; zij kunnen van harte blij zijn, roemen en prijzen. Ons leven moest niet anders dan één hallelujah zijn. Verblijdt u te allen tijd, zowel innerlijk in Christus Zelf, alsook uiterlijk in Zijn gaven. Dat wil Hij. Hij is er en Hij geeft ons Zijn goederen met de bedoeling dat wij ze gebruiken en dat wij vrolijk zijn, Hem voor altijd en eeuwig loven, liefhebben en danken. De ware voorbereiding op de dood is de oefening in het geloof, waardoor men weet dat de dood, de zonde, de hel en de satan door Christus, de Gekruisigde, overwonnen en terneer geworpen zijn, zodat wij de dood niet zien, zoals die in zichzelf is en zoals die zich aan ons voordoet, maar zoals die in Christus is. Kort voor het sterven is het niet de geschikte tijd om de zonde diep te overpeinzen, dat moet men tijdens zijn leven doen. In ons leven moeten we de dood, de zonde en de hel steeds voor ogen houden; bij het sterven moeten we ons alleen maar het leven, de genade en de zaligheid voor ogen houden.

[Uit Luthers 'Sermon von der Bereiting zum Sterben', 1519] Christus laat wel zinken, maar niet verdrinken. Wil niet aan uw God versagen, uw hulp komt zeker alle dagen. Geen slimmer man op aard, dan wie zijn tong bewaart. Waar God bouwt aan Zijn Kerk door Zijn Woord, daar wil de duivel zijn met leugen en met moord. Het is een wijze man, die door eens anders ramp zichzelf verbeet'ren kan. Een goed werk is dat, wat aan anderen goed doet. Als ge oud wilt worden, word dan spoedig oud. Een goed geweten is meer dan duizend getuigen. Iets is gauw veranderd, maar nog niet zo gauw verbeterd. Waar de heining het laagst is, klimt de duivel erover. Een slecht gemoed kan niet bestaan, als vrienden Psalmen zingen gaan. De beste tijd van 't jaar is mij, als alle vogels zingen blij. Wanneer God Jezus in alle nood van het kruis laat zinken, zal Hij met Diens leden ook niet anders omgaan. Dat is pas echt geloof in de opstanding van Christus, wanneer wij geloven dat Christus de zonde van ons en van de ganse wereld en daarbij de toorn des Vaders op Zijn hals genomen en vernietigd heeft; waardoor wij met God verzoend geworden zijn en geheel godzalig zijn.

[Uit Luthers preek van 29 mei 1522 over Mark 16.14-20] Het zijn twee dingen: geloof te hebben en zich op het geloof te verlaten. Wie zich op het geloof verlaat die is niet slechts onzeker, maar hij is ook een afgodische verloochenaar van Christus. Want hij bouwt op iets van hemzelf en niet alleen op Gods Woord.

[Uit Luthers 'Von der Wiedertaufe an zwei Pfarrherrn', 1528] In de doop moeten wij letten op de Goddelijke belofte, want daaraan hangt ons ganse heil. Wij moeten die belofte zo bezien dat wij geloof daarop oefenen en gans en al niet twijfelen dat wij zalig zijn, zodra wij gedoopt zijn. Wanneer wij zo'n oefening des geloofs beginnen, zullen we gauw bemerken hoe moeilijk het is om deze Goddelijke belofte te geloven. Want de menselijke zwakheid, die zich haar zonde bewust is, kan dat het allermoeilijkste geloven, dat zij zalig is of zal zijn.

[Uit Luthers 'De captivitate babylonica ecclesiae', 1520] Het teken van de doop is gauw gebeurd, maar de betekenis, de geestelijke doop, de verdrinking der zonden, duurt zolang wij leven. Daarom is dit ganse leven niets anders dan een geestelijk gedoopt worden, zonder ophouden tot in de dood. Wie gedoopt wordt, wordt ter dood veroordeeld. En des te eerder de mens na de doop sterft, des te eerder komt zijn doop tot voltooiing. Zo is het leven van een christenmens van de doop af tot in het graf niets anders, dan een beginnen zalig te sterven.

Een stukje uit een brief van Luther aan zijn innige vriend, Spalatinus, de vertrouwensman van Frederik de Wijze (15 februari 1517):

'Je vroeg me, met welke gezindheid wij God moeten dienen. In het kort zeg ik dat het gevoel van vertwijfeling en van vertrouwen steeds aanwezig moet zijn. De vertwijfeling met betrekking tot jezelf en je eigen werk; en het vertrouwen met betrekking tot God en Zijn barmhartigheid ... Zo vaak als je een werk voor God doet, moet je zonder alle twijfel vast eraan geloven, dat je werk op geen enkele manier God kan behagen, hoe goed, hoe belangrijk, hoe ijverig het ook is. Maar dat het alleen maar verwerpelijk is. En zo moet je met jezelf in het gericht gaan, zo moet je jezelf aanklagen voor God vanwege je werk. Alleen dan is het Gode aangenaam. Dan is dus niet je werk aangenaam voor God, maar je zelfveroordeling. God heeft ons de goede werken dan ook niet bevolen om een dienst van ons te ontvangen, maar om ons gelegenheid te geven tot een godvrezende zelfbeschuldiging. Want zo zegt de psalmist (Ps 143.2): 'Ga niet in het gericht met Uw knecht, want voor U is niemand rechtvaardig.'
En van Augustinus kun je leren, dat alle heiligen zondaren zijn. Als je nu zo aan jezelf hebt vertwijfeld en dit ootmoedig voor God hebt bekend, dan moet je je ook direct wenden tot de barmhartigheid van God. Want het zou niet minder zondig zijn om aan Zijn barmhartigheid te vertwijfelen, dan op je eigen werken te vertrouwen. God wil dat wij net zo volkomen op Hem hopen, als dat we aan onszelf wanhopen. Je zult dus zover komen met je goede werken, naar de mate dat je op Gods barmhartigheid vertrouwt en aan je werk vertwijfelt ... Het komt verder nergens op aan, dan dat Zijn barmhartigheid in ons verheerlijkt wordt en niet dat wij ons tegenover God beroemen op onze werken.'

In 1519 houdt Luther een preek over het betrachten van het heilige lijden van Christus, waarvan de hoofdinhoud is: 'Zij bedenken het lijden van Christus recht, die Hem zo aanzien dat ze hartelijk ervoor schrikken en dat hun geweten totaal verslagen is. Dat schrikken moet hiervandaan komen, dat u ziet de strenge toorn en onwankelbare ernst van God over de zonde van de zondaren; dat Hij ook Zijn enige allerliefste Zoon niet heeft willen loslaten, tenzij Hij voor de zondaren zulk een zware boete zou doen. Werp vervolgens uw zonde van u op Christus en geloof vast dat Hij door Zijn wonden en lijden uw zonde draagt en betaalt. En hierop mag u zich met uw ganse last verlaten!' De zorgen waardoor jij verteerd wordt, haat ik hartgrondig. Dat ze in jouw hart de overhand hebben, is niet te wijten aan de grootte van het probleem, maar aan de grootte van ons ongeloof. Ik smeek je: strijd toch tegen jezelf, jouw grootste vijand, omdat jij zelf de satan zoveel wapens tegen jezelf aanreikt.

241