Moet ik iets doen om zalig te worden?

Moet ik iets doen om zalig te worden?

???????????????? ???????????????? ???????? ???????????????????? ???????? ????????????????????????…?! - ????.????. ????????????????????????????????

???????????????????????????? ????ℎ???????????????????? ???????????????????????? ????????????????????????????????, ???????????? ???????????????????????????????? ???????????????? ℎ???????????????? ℎ???????? ???????????? ???????????????????????????? ???????????????????????? ???????????? ℎ???????? ???????????? ???????????? ????????????ℎ???????????????? ???????????????? ???????????? ???????????????????????????????????? ???????????????????? ????????????????????????. ???????????? ???????????????????? ???????????????? ????????́????́???? ???????? ???????????????????? ???????? ????????????????????????. ???????????????????? ????????ℎ???????????????? ℎ???????? ???????????????? ???????????????? ????????????????????????????: ‘???????????? ???????????????????? ???????????????? ???????? ???????????????? ???????????????????????????????? ???????????? ???????????????????????????? ???????? ???????? ???????????????????????????????????????? ???????????? ???????? ???????????????????? ???????? ???????????????? ℎ???????? ???????????? ???????? ????ℎ???????????????????????? ???????? ???????????????? ???????? ????????ℎ???????????????????? ???????? ????????????????????????.’

???????? ℎ???????? ???????????????????????????????????????????????? ???????????????????????????????? ???????????????? ???????? ???????????????? ???????????? ???????????? ???????????????????????????????? ???????? ???????????????? ???????????????????????????????????????? ????????????????????????????????????.

Voordat ik tot Christus kwam zei ik tot mijzelf: ‘Het kan niet waar zijn, dat ik, indien ik, zoals ik ben, in Jezus geloof, behouden zal worden. Ik moet iets gevoelen; ik moet iets doen.

Ik zou wel smaad en verachting over mijzelf kunnen uitstorten bij de gedachte aan sommige goede voornemens, die ik heb gekoesterd. Ik blies ze op, zoals kinderen zeepbellen blazen. O, hoe vaak heb ik gewenst dat de prediker mij zou zeggen iets te doen om zalig te worden!

Met blijdschap zou ik het gedaan hebben, indien het slechts mogelijk was. Indien hij gezegd had: ‘Ga barrevoets van het ene einde tot het andere einde van het land’, ik zou zelfs niet eens eerst naar huis zijn gegaan, maar zou nog diezelfde avond zijn vertrokken, opdat ik de zaligheid zou mogen verwerven.

Maar tot deze eenvoudige zaak – te geloven in de gekruisigde Christus, Zijn volbrachte werk aan te nemen, niets te zijn en Hem alles te laten wezen, niets te doen, maar te vertrouwen op hetgeen Hij gedaan heeft – daar kon ik maar niet toe komen.

Ik ontdekte dat mijn beste daden zondig waren, dat mijn tranen beweend moesten worden, en dat zelfs mijn gebeden Gods vergeving behoefden. Ik ontdekte dat ik de zaligheid zocht te verkrijgen door de werken der wet, dat al mijn goede werken uit zelfzucht voortkwamen, namelijk uit de zucht om mijzelf zalig te maken en dat zij daarom God niet welbehaaglijk konden zijn.

Daarna dacht ik dat de zaligheid toch ongetwijfeld verkregen zou kunnen worden, deels door een verbetering van levenswijze, en deels door op Christus te vertrouwen. En zo werkte ik dan weer heel hard, en ik dacht dat, zo ik er nog enige gebeden aan toevoegde, enige tranen van berouw en enige geloften van een beter levensgedrag, alles wèl moest wezen.

Welk een strijd was het, die mijn jong hart tegen de zonde heeft gestreden! Toen God de Heilige Geest mij voor het eerst leven heeft gemaakt, wist ik weinig van het dierbaar bloed, dat mijn zonden had weggedaan en ze voor altijd in de diepte van de zee heeft doen verzinken.

Maar dit wist ik: ik kon niet blijven, zoals ik was, ik kon niet gelukkig zijn of ik moest beter en reiner worden dan ik was; en ach!, hoe heeft mijn ziel met zuchten en kermen tot God geroepen! Het waren – ik het zonder overdrijving – onuitsprekelijke zuchten.

Ik heb lang geprobeerd mijzelf te verbeteren, maar ik had niet veel voorspoed op dit werk, want ik ontdekte dat ik één duivel in mij had, toen ik begon, en dat ik tien duivelen had, toen ik ophield. In plaats van beter te worden, werd ik erger.

Toen streefde ik er naar te geloven. Dit is een vreemde wijze van uitdrukking, maar zo was het. Toen ik wenste te geloven, ontdekte ik, dat ik het niet kon. Ik kon niets doen; ik kon mij niet bekeren, ik kon niet geloven. Ik bezweek van wanhoop, gevoelende, dat ik verloren moest gaan en voor altijd uit de tegenwoordigheid van God verbannen moest blijven, hoewel Christus was gestorven.

Zo heb ik voortdurend betrouwd op mijn zelfgenoegzaamheid. Totdat de Heere mij werkelijk tot mijzelf heeft gebracht. Met één slag heeft Hij mij volkomen weerloos gemaakt.

Jezus zeide tot Zacheus: ‘Haast u en kom af.’ Ik herinner me dat Hij ook mij gebood af te komen. Eén van de eerste stappen, die ik te doen had, was terstond af te komen van de hoogte van mijn zelfgenoegzaamheid en Christus zeide: ‘Kom af! Ik heb u naar beneden gebracht van uw goede werken en nu zal Ik u afbrengen van uw zelfgenoegzaamheid.’

En zo kwam ik opnieuw ten val en ik dacht werkelijk tot op de grond te zijn gekomen, maar opnieuw zeide Christus: ‘Kom af’ en Hij deed mij afkomen totdat ik kwam aan een punt, waar ik meende nu toch zalig te kunnen worden. Maar nog altijd luidde het bevel: ‘Kom af, nog meer naar de diepte.’

En naar de diepte ging ik, wanhopend, alle takken van de boom mijner hoop moest ik één voor één loslaten, en toen zei ik: ‘Ik kan niets, ik ben verloren.’ Maar Christus zeide: ‘Kom nog verder af naar de diepte! U hebt nog te veel hoogmoed om zalig te worden’.

Toen werd ik in de diepte gebracht waar ik mijn bederf, mijn goddeloosheid, mijn onreinheid zag, want de zondaar, die God wil zalig maken, wordt altijd door Hem vernederd.

Welk een gracht was er in mijn hart gegraven! Weg gingen mijn gewaande verdiensten! Welke een hoop vuilnis! We ging mijn kennis! Weg gingen mijn goede voornemens en mijn zelfgenoegzaamheid!

Ik weet dat ik, toen ik voor het eerst mijn oog op Zijn dierbaar kruis wierp, en rustte in Hem, geen enkele verdienste had; alles was afkeuringswaardig in mij. Alles in mij scheen bedorven, het was als een mesthoop van bederf, niets beter, maar wel veel erger. In die tijd kon ik naar waarheid instemmen met Paulus en zeggen dat mijn eigen-gerechtigheid drek (=mest) is.

Soms denk ik dat ik tot nu toe in duisternis en wanhoop zou zijn blijven verkeren, indien God in Zijn goedheid niet een sneeuwstorm had gezonden op een zondagmorgen, toen ik naar een zekere kerk op weg was. Toen ik door de sneeuwstorm niet verder kon, ging ik een zijstraat in en kwam bij een kerkje van de Primitieve Methodisten. De predikant kwam die morgen niet; hij was wellicht ingesneeuwd. Eindelijk kwam een zeer magere man en beklom de kansel om te preken. Hij was gedwongen om bij zijn tekst te blijven om de eenvoudige reden dat hij niet veel anders wist te zeggen. De tekst was: ‘Zie op Mij (Engels: Look unto Me) en wordt behouden, alle gij einden der aarde (Jes. 45:22).’

Hij begon de preek als volgt: ‘Dit is in waarheid een eenvoudige tekst. God zegt: ‘Ziet’. Nu kost het iemand niet veel moeite om te zien. Het is niet uw voet op te heffen of uw vinger; het is alleen maar ‘zien’. Men hoeft niet de academie te gaan om dat te leren. U kunt wel de grootste domoor zijn, maar u kunt toch zien. Men hoeft geen duizenden guldens inkomen te hebben om te kunnen zien. Iederéén kan zien; een kind zelfs kan zien.’

‘Ziet op Mij, Ik zweet grote druppels bloed. Ziet op Mij, Ik hang aan het kruis. Zie op Mij; Ik ben gestorven en begraven. Ziet op Mij; Ik sta op van de doden. Ziet op Mij; Ik vaar op naar de hemel. O, arme zondaar, zie op Mij! Zie op Mij!’

Nadat hij ongeveer tien minuten op die wijze was voortgegaan, was hij aan het einde van zijn lijntje gekomen, dat hem aan de tekst bond.

Toen zag hij mij onder de galerij en daar er zo weinig mensen waren, zal hij waarschijnlijk wel gezien hebben, dat ik een vreemdeling was. Zijn oog strak op mij gericht houdende, zei hij, alsof hij wist wat er in mijn hart omging: ‘Jonge man, u ziet er zeer ongelukkig uit en zult altijd ongelukkig blijven indien u niet gehoorzaamt aan het gebod, vervat in mijn tekst, maar indien gij er op dit moment aan gehoorzaamt, dan zult u behouden worden.’

En toen zijn handen opheffende, riep hij met zo luide stem: ‘Jonge man, zie op Jezus Christus. Zie! Zie! Zie! U hebt niets anders te doen dan te zien en te leven!’

Terstond zag ik de weg des hels. Evenals toen de koperen slang opgericht was, het volk er slechts op zag en genezen was, zo was het ook met mij. Ik had verwacht om vijftig dingen te doen, maar toen ik dat woord hoorde: ‘Zie!’, welk een liefelijkheid was er voor mij in gelegen!

Op deze plaats en op dit uur was de wolk verdwenen, de duisternis opgeklaard en op dat ogenblik zag ik de zon en ik zou zo hebben kunnen opstaan om met hen te zingen van het dierbaar bloed van Christus en het eenvoudig geloof, dat alleen op Hem ziet. O, dat iemand mij dit eerder gezegd had: ‘Vertrouw op Christus, en gij zult zalig worden!’

Niet iedereen kan zich de dag en het uur van zijn verlossing herinneren, maar zoals Richard Knill zeide: ‘Op dit uur van de dag weerklonken opeens al de harpen van de hemel, want Richard Knill was wedergeboren.’, zo was het ook met mij. De klok der genade sloeg in de hemel het uur en de minuut van mijn bevrijding, want de tijd was gekomen!

(Overgenomen uit: Prins der predikers van C.H. Spurgeon)

241