Rondom de enge poort

Rondom de enge poort

De onderstaande tekst is overgenomen uit het beroemde boekje: “Rondom de enge poort” van C.H. Spurgeon. Een uiterst leerzaam boekje voor hen die zoeken en verlangen in te gaan door de “Enge Poort”. Zij hebben vaak een lange weg afgelegd om te komen waar zijn nu zijn; en de Koninklijke weg die zij nu zoeken, ligt vlak voor hen. Waarom betreden zijn niet terstond deze Weg? Zij hebben daarvoor vele redenen; en dwaas als die redenen zijn, is er een wijs man nodig om die alle te beantwoorden. Slechts God Zelf kan de dwaasheid wegnemen en hen ertoe bewegen, die grote en allesbeslissende stap te doen. De Heere werkt nog steeds door het Woord en de genademiddelen en het boekje is geschreven in de ernstige verwachting, dat Hij daarmee iets kan doen voor het gezegende doel: zoekers te brengen tot een rechtstreeks, eenvoudig vertrouwen op de Heere Jezus Christus. 

Grote aantallen mensen hebben geen belang bij de eeuwige dingen. Zij zorgen beter voor hun katten en honden  dan voor hun ziel. Het is een grote genade, als wij ertoe worden gebracht om te denken aan onszelf, en aan de vraag hoe we staan tegenover God en de eeuwigheid. Dit is heel vaak een teken, dat de zaligheid naar ons op weg is. Van nature zijn wij niet gesteld op de bezorgdheid, die geestelijke belangen bij ons veroorzaken, en als luiaards proberen wij weer in te slapen. Dit is een grote dwaasheid, want het is voor ons gevaarlijk onze tijd te verspillen terwijl de dood zo dichtbij is en het oordeel zo zeker.

Het zou iets vreselijks zijn, dromend naar de hel te gaan, en daar onze ogen op te slaan met een bestendige grote kloof tussen ons en de hemel.  Het zal even verschrikkelijk zijn, te worden aangespoord om de toekomende toorn te ontvlieden, en dan de invloed van die waarschuwing van zich af te schudden en terug te vallen in onze ongevoeligheid.  Als ik met schrik opspring, en bemerk, dat mijn huis in brand staat, dan ga ik niet op de rand van mijn bed zitten en bij mezelf zeggen: "Ik hoop, dat ik werkelijk wakker ben geworden.  Inderdaad, ik ben zeer dankbaar, dat ik niet ben blijven doorslapen!" Nee, ik moet aan de dreigende dood ontkómen, en daarom haast ik mij naar de deur of het raam, opdat ik eruit kan komen en misschien niet omkom, op de plaats waar ik ben. 

Bedenk goed, dat ontwaken geen redding is. Iemand kan weten, dat hij verloren is, en toch misschien nooit worden gered. Hij kan tot nadenken gebracht zijn, en misschien toch nog sterven in zijn zonden.

Iemand kan het gehele jaar door zijn wonden onderzoeken, maar zij zullen niet spoediger genezen, omdat hij de pijn ervan voelt en hun aantal telt. Het is een list van de duivel, een mens ertoe te verleiden om met een besef van zonden tevreden te zijn.

Een andere list van de satan is, te beweren, dat de zondaar niet tevreden mag zijn met het vertrouwen op Christus, tenzij hij een zekere mate van wanhoop aan het werk van de Zaligmaker kan  toevoegen. Ons ontwaken dient niet om de Zaligmaker te helpen, maar om ons naar de Zaligmaker toe te helpen. 

Mij in te beelden, dat mijn besef van de zonde moet bijdragen tot de wegneming van de zonde, is ongerijmd. Zondebesef is een zeer heilzaam teken; maar men heeft wijsheid nodig om dat besef op de rechte wijze te gebruiken en er geen afgod van te maken.

 

Het lijkt wel, alsof sommigen verliefd zijn geraakt op hun twijfelingen, angsten, en ellenden.  Men kan ze niet bij hun verschrikkingen vandaan krijgen - ze lijken er wel mee getrouwd.  Men zegt, dat het bij paarden, wanneer hun stal in brand staat, de grootste moeilijkheid is, dat men ze er niet toe krijgen kan hun stal te verlaten.  Als zij uw leiding zouden volgen, dan konden zij aan de vlammen ontkomen; maar zij schijnen door angst te zijn verlamd.  Zo verhindert hun angst vóór het vuur hun ontkomen áán het vuur. 

Lezer, zal soms juist uw vrees voor de toekomende toorn uw ontkomen daaraan verhinderen?  Wij hopen het niet. Iemand, die lang in de gevangenis had gezeten, wilde er niet uitkomen. De deur stond open; maar hij smeekte zelfs onder tranen, te mogen blijven, waar hij zo lang was geweest. Verzot op de gevangenis!  Getrouwd met de ijzeren grendels en de gevangeniskost!  Ongetwijfeld moet de gevangene niet helemaal goed bij zijn hoofd zijn geweest!  Wilt ge een ontwaakte blijven, en verder niets?  Begeert ge niet vurig, terstond vergeving te ontvangen?  Als ge in angst en vrees zoudt dralen, dan moet ook gij een beetje buiten uw zinnen zijn!  Als er vrede is te bekomen, neem die terstond aan!  Waarom dralen in de duisternis van de kuil, waarin uw voeten wegzinken in modderig slijk?  Er is licht te verkrijgen, wonderlijk en hemels licht; waarom dan neer te liggen in de duisternis en te sterven van angst?  Ge weet niet, hoe dicht de zaligheid bij u is.  Als ge het wist, dan zoudt ge zeker uw hand uitstrekken en haar aannemen, want zij is er; en zij is te verkrijgen door haar aan te nemen. Meen niet, dat wanhoopgevoelens u geschikt maken voor de genade. Niet wat gij gevoelt zal u zaligmaken, maar wat de Zaligmaker heeft gevoeld. 

Zo ook is geloven, dat ge hebt gezondigd, en dat uw ziel voor het gericht van God niet kan bestaan, een zeer uitstekende zaak, maar dit zal u niet zalig maken.  De zaligheid ligt niet in het kennen van onze verlorenheid, maar in het volledig aangrijpen van de bevrijding, die gereed ligt in Christus Jezus. 

Iemand, die weigert op de Heere Jezus te zien, maar erin volhardt te blijven stilstaan bij zijn zonde en verlorenheid, doet ons denken aan een jongen, die een shilling liet vallen in een open rooster van een riool in Londen, en die daar uren bleef kijken, troost zoekend door te zeggen: "Daar precies rolde hij erin! Juist tussen die twee ijzeren staven, zag ik hem recht naar beneden gaan." Arme ziel!  Hij kon lang denken aan de bijzonderheden van zijn verlies, voordat hij op deze manier ook maar een penny in zijn zak zou terugkrijgen, om daarvoor voor zichzelf een stuk brood te kopen.  U ziet de strekking van de gelijkenis; doe er uw voordeel mee.

Wij kunnen de zoekende ziel niet te vaak en te duidelijk zeggen, dat haar enige hoop op zaligheid in de Heere Jezus Christus ligt. Zij ligt in Hem volkomen, uitsluitend en alléén. Jezus is algenoegzaam om zowel van de schuld als van de macht van de zonde te redden.  Zijn Naam wordt Jezus genoemd, omdat "Hij Zijn volk zal zaligmaken van hun zonden".  Het is het meeste tot verheerlijking van onze Heere Jezus Christus, als wij alle goeds van Hem verwachten.

Dit is Hem behandelen, zoals Hij waardig is te worden behandeld, want daar Hij God is en er buiten Hem geen ander is, zijn wij verplicht op Hem te zien om zalig te worden. Dit is Hem behandelen, zoals Hij graag wordt behandeld, want Hij nodigt allen, die vermoeid en belast zijn, tot Hem te komen, en Hij zal hun rust geven. Zich te verbeelden, dat Hij niet volkomen kan zalig maken is de Heilige van Israël beperken en een smet leggen op Zijn macht, of anders gezegd: het liefdevolle hart van de Vriend van zondaren belasteren, en Zijn liefde in twijfel trekken. In beide gevallen zouden wij een vreselijke en moedwillige zonde begaan tegen de gevoeligste punten van zijn eer, namelijk zijn vermogen en zijn bereidheid om allen zalig te maken, die door Hem tot God gaan.

Het kind klemt zich, bij brandgevaar, alleen maar aan de brandweerman vast en vertrouwt op Hem alleen.  Zij vraagt zich niet af, of zijn armen sterk genoeg zijn om haar te dragen, en of zijn hart bereid genoeg is om haar te redden: maar zij klemt zich vast.  De hitte is verschrikkelijk, de rook is verblindend, maar zij klemt zich vast; en haar redder brengt haar vlug in veiligheid.  Klem u met hetzelfde kinderlijke vertrouwen vast aan Jezus, die u zal wegdragen uit het gevaar van de vlammen van de zonde.

241