Waar de wet eindigt, daar begint Christus

Waar de wet eindigt, daar begint Christus

De wet eindigt met de zondaar schipbreuk te doen lijden, door hem te doen splijten op de rotsen van haar vloeken en verschrikkingen, de wet doet hem verzinken in de oceaan van goddelijke toorn, en in de afgrond van wanhoop en verderf. En alleen hier vervangt juist het Evangelie de wet: die daalt tot op de bodem van zonde en ellende in de ziel en biedt haar een Christus als Zaligmaker aan. Dus waar Mozes haar verlaten heeft, daar vindt deze geestelijke Jozua haar weder. Waar de wet eindigt, daar begint Christus; en wanneer de ziel dermate heeft schipbreuk geleden door de wet, dat zij als het ware geheel in stukken is geslagen, dan is zodanig iemand de aanbieding van het Evangelie alleszins welkom en alleraangenaamst, want na de schipbreuk steekt dan Christus de hand der genade toe, als een plank om ermee aan land te komen. Zo’n ziel wordt dan ter bemoediging te zien gegeven, dat er geen ander vereiste van haar wordt gevorderd om tot Christus te komen en Hem aan te nemen, dan alleen die vereiste, namelijk dat zij verloren is gelijk zij zichzelf nu ook bevindt. Er wordt ook geen andere voorwaarde of hoedanigheid vereist, dan dat iemand een verloren mens, een verdoemelijk en strafschuldig zondaar is. Sommigen bieden Christus aan op zulke en zulke voorwaarden; zij zeggen: Gij moet zo en zo diep vernederd, zo en zo boetvaardig zijn, voordat wij u Christus kunnen aanbieden. Het gevolg is dat iemand die zichzelf een verloren, zondig, verhard, onboetvaardig en ellendig schepsel bevindt, nooit binnen hun bereik kan komen of iets met hun aanbieding kan te doen hebben. Het is als iemand die wel aan zijn vriend een beker uitnemende wijn aanbiedt, maar die beker zo heet gemaakt heeft, dat degene die die beker aangeboden krijgt, hem met zijn lippen niet durft aan te raken. Zo is het ook hier gelegen: velen bieden Christus wel aan, en reiken de beker der zaligheid aan het volk wel toe, maar zij hebben deze hun evangeliedrank als het ware zo gloeiend heet gemaakt op het vuur der wet (met zovele wettische condities, voorwaarden en vereisten voorgedragen), dat de arme ziel ~die zichzelf als een verloren zondaar, als enkel zonde en geheel ontbloot van alle goede gesteldheden en hoedanigheden beschouwt~ niet durft naderen, omdat zij zich verbeeldt dat zij er met zijn lippen niet bij mag komen of moet, om die te mogen smaken. Wij behoeven geen moeite te doen om zondaren te verhinderen dat zij tot Christus komen en zijn aanbieding aannemen, omdat zij onwillig genoeg in zichzelf daartoe zijn. En zij zullen ook nooit enige goede hoedanigheid hebben zolang zij niet tot Hem gekomen zijn en Hem en al Zijn heilgoederen (namelijk alle genade, heerlijkheid en gelukzaligheid die in Hem is) aangenomen hebben. Zo ziet gij aan wat soort van mensen deze aanbieding wordt gedaan, op wie de dadelijke aanneming van Christus betrekking heeft en rust.
241