Wachten op meer overtuiging van zonde

Wachten op meer overtuiging van zonde

Er was op zekere tijd een jonge vrouw in mijn gemeente voor wie ik geen geringe belangstelling voelde. Ik had al lange tijd gezocht naar een gelegenheid om haar alleen te spreken, over het onderwerp der godsdienst. Ik had haar meer dan eens aangesproken, soms in het bijzijn van haar moeder, soms in het bijzijn van andere gezinsleden. Maar ze was zeer terughoudend. Ze scheen ten enenmale ongenegen tot een gesprek over dit onderwerp. Haar stilzwijgendheid was zo hardnekkig, dat ik haar slechts vragen kon stellen en zij mij slechts antwoordde met een enkel woord of helemaal niet. Ik kende haar enigszins als buurman en vriend, maar als predikant kende ik haar nauwelijks. Het scheen mij toe dat ze een meer dan normale hoeveelheid intelligentie en beminnelijkheid bezat. Ik had vaak opgemerkt dat ze aandachtig luisterde naar mijn preken. Maar hoewel vele anderen, sommige van haar bekenden, sommige uit haar familie, kort geleden naar we hoopten kinderen van God waren geworden, gaf zij nooit blijk van bijzondere bezorgdheid. Als ik nadacht over haar gezonde verstand, haar oprechtheid, haar beminnelijkheid en haar ernst, dan verwonderde ik mij erover dat zij God niet zocht. De vroege jaren van haar jeugd gingen voorbij en het deed me pijn om te denken dat ze waren voorbijgegaan en dat ze nu volwassen werd terwijl ze nog steeds een vreemdeling was van Christus. Ik besloot om haar alleen op te zoeken en te proberen haar hardnekkige stilzwijgendheid te overwinnen. Ik wanhoopte er namelijk aan om die te overwinnen in het bijzijn van anderen; en ik was van mening dat dit mij belette om de werkelijke gesteldheid van haar geest te zien en te weten wat ik tot haar moest zeggen. Ik belde aan bij haar huis en vroeg naar haar. Maar omdat zij en haar moeder tegelijkertijd de kamer waar ik was, binnenkwamen, was ik verplicht om tegen haar moeder te zeggen dat ik haar dochter alleen wilde zien, als zij zo vriendelijk wilde zijn om mij dat voorrecht te verlenen. "O, zeker", zij ze en verliet de kamer, blijkbaar verontrust, zo niet verstoord. Ik zei onmiddellijk tegen haar dochter: "Ik ben altijd blij als ik je moeder zie, maar vanmorgen ben ik speciaal gekomen om jou alleen te spreken." "Ik wist dat u naar mij vroeg", zei ze, "maar mijn moeder komt dan ook altijd; dat zal ze altijd doen als u naar mij vraagt. Ik weet niet waarom dat zo is, maar ze schijnt niet te willen dat u mij alleen spreekt.""En wilde jij me wel alleen spreken?" "Niet bijzonder, maar mijn moeder en ik zijn zulke praters, dat u er aan één tegelijk genoeg zult hebben.""Noem je jezelf een grote prater?", vroeg ik."O ja, ze zeggen dat ik dat ben; en ik denk dat ze gelijk hebben." "Wel, wil je met mij praten? Ik ben speciaal gekomen om met je te spreken over je godsdienst, als je me dat voorrecht vergunt."Ze zweeg. Ze sloeg haar ogen neer en scheen in verwarring gebracht."Ik hoop dat je me niet opdringerig vind", zei ik, "of onbescheiden; maar ik voel al lange tijd een grote belangstelling voor je; en ik verlangde naar een gelegenheid om vrijuit en vertrouwelijk met je te spreken over je godsdienstige plicht." "Ik wist niet dat u ooit aan mij dacht." "Dan moet ik je eerst om vergeving vragen.", zei ik. "Ik moet je zeer onbeleefd behandeld hebben als je niet wist dat ik ooit aan je dacht." "O nee, dominee, u heeft me nooit onbeleefd behandeld." "En dat zal ik ook zeker niet doen. Maar sta me toe om je te vragen: wil je met mij spreken over je eigen godsdienst?" "Ik heb geen godsdienst", zei ze, met een terneergeslagen en ernstige blik. "En denk je altijd zonder godsdienst te leven? En zonder godsdienst te sterven?" Ze gaf geen antwoord. Ik wachtte op een antwoord, zo lang als ik dacht dat het kon zonder haar gevoel te kwetsen, maar er kwam geen antwoord. Ik ging verder: "Je zegt dat je geen godsdienst hebt. Zou het niet wijs en goed voor je zijn om je aandacht aan dit onderwerp te geven? En te proberen om een godsdienst te verkrijgen die je zal verzekeren van de gunst van God en het eeuwige leven?" Ze gaf me geen antwoord. Na nog een tijdje gewacht te hebben, zei ik: "Je denkt soms wel over dit onderwerp na, veronderstel ik?"Ze bleef het antwoord schuldig. "Ben je niet bereid om erover te denken?"Geen antwoord. "Wil je niet dat ik hierover met je spreek?"Geen antwoord. "Misschien schikt dit ogenblik je niet. Zou je willen dat ik je op een ander tijdstip hierover spreek?"Geen antwoord. "Mijn beste kind", zei ik ernstig, "ik ben hier niet gekomen om je in verlegenheid te brengen of je op enigerlei wijze te vermoeien. Ik heb je lief en zou je graag goed doen. Maar als je het liever wilt, zal ik onmiddellijk weggaan. Ik zal mezelf niet aan je opdringen; of een onderwerp aan je opdringen waaraan je geen aandacht wilt schenken." "O nee, dominee", zei ze, "ik ben blij u te zien." "Wel, waarom wil je me dan niet spreken?" "Ik weet echt niet, dominee, wat ik moet zeggen." "Vergeef me, beste vriendin, het is niet mijn bedoeling om je in verlegenheid te brengen of je te berispen. Maar een paar van de vragen die ik gesteld heb, kon je vast en zeker beantwoorden. Mag ik je nogmaals vragen: denk je veel na over het onderwerp godsdienst? Of ben je ermee bezig op de een of andere manier?" Ze gaf me geen antwoord. Na een pijnlijke, maar korte pauze, hernam ik: "Ik vraag je dringend om tot mij te spreken. Zeg maar wat je denkt of voelt. Ik verzeker je dat ik geen andere gevoelens voor je heb dan van vriendelijkheid en respect. Ik zal je beleefd en vriendelijk behandelen. Maar, m'n kind, jouw stilte brengt me in verlegenheid. Ik ben bang om nog iets meer te zeggen, om je gevoelens niet te kwetsen. Misschien vind je het onbeschaamd als ik verder vraag." "Nee, vraag maar.", zei ze met een geforceerd glimlachje. "Goed dan", zei ik, "schenk je enige serieuze of biddende aandacht aan godsdienst?" "Nee, dominee, op het moment niet." "Dank je wel voor je antwoord. Maar, als ik verder mag vragen: denk je niet dat je er aandacht aan behoort te geven, ernstig en biddend en zonder uitstel?" Ze gaf geen antwoord, maar ze scheen geheel onthutst. Het bloed steeg naar haar wangen. Ik had medelijden met haar."Geloof me", zei ik, "het is niet mijn bedoeling om je in verlegenheid te brengen; maar waarom spreek je niet tot me en vertel je me niet zonder omwegen en vrijuit je gevoelens? Ik zal alles wat je zegt zo vertrouwelijk behandelen als je maar wilt." "Goed, dominee, ik zal het doen. Maar ik weet dat het u niet zal aanstaan." "Dat maakt niet uit.", zei ik."Ik wil me niet tegen u verzetten, maar ik denk dat het me niets zou baten om me met godsdienst bezig te houden, met de gevoelens die ik heb." "Sorry, wat bedoel je? Ik begrijp je niet." "Ik bedoel", zei ze, "dat ik me geen bijzondere zorgen maak over godsdienst; en ik geloof niet dat ik er iets aan zou hebben als ik me met godsdienst bezig hield, totdat ik er meer bezorgdheid over voel." "En zit je te wachten op zo'n bezorgdheid?" "Zeker, dat doe ik." "Verwacht je dan dat je het krijgt door te wachten? Denk je dat het ooit komen zal?" "Dat weet ik eigenlijk niet", zei ze, heel droevig. "Vroeger hoopte ik dat altijd wel, maar ik heb al lange tijd gewacht." "Zegt de Bijbel dat je daarop moet wachten?" "Ik weet niet of de Bijbel mij zegt dat ik moet wachten, maar hij spreekt over overtuiging, over gebroken en verslagen harten; en christenen spreken over ontdekkingen, bekommeringen en zielsangsten, en invloeden van de Heilige Geest bij hen die tot de godsdienst geleid worden. En u preekt zulke dingen alsof die het begin zijn. En als ik van deze dingen niets heb, hoe kan ik dan beginnen om God te zoeken?" "Heb je me ooit horen preken dat iemand moest wachten op deze dingen?" "Ja." "Nee, nooit! mijn kind." "Ja, ik heb het wel gehoord. Ik ben er zeker van." "Nooit, nooit! Ik preek niets wat daarop lijkt." "Ik herinner me uw tekst, dominee; en u preekt die tekst altijd: 'Op U wacht ik, den gansen dag.'" "Ja; en in die preek heb ik je gezegd dat God verwachten iets heel ander is dan op God wachten. Het eerst is goed, het tweede is fout. De tekst bedoelt het eerste. En wij verwachten Hem door zulke dingen als het gebed. Heb ik dat zo niet gezegd?" "Ja, dominee, dat klopt." "En bid jij?" "Nee." "Dan volg je mijn preek niet op en verwacht je God niet." "Maar hoe kan ik dat dan, zonder overtuigingen?" "Hoe denk je overtuigingen te krijgen?" "Ik weet het niet." "Weet je en voel je dat je een zondaar tegen God bent en dat je niet met Hem verzoend bent?" "Ja." "Weet je dat je jezelf niet behouden kunt en dat je Jezus Christus nodig hebt om je te behouden?" "Ja, ik weet het", zei ze, met een veelbetekenende nadruk op het woord 'weet'. "Dan heb je toch enige overtuiging." "U mag dat overtuiging noemen, als u wilt; maar ik heb geen diepe indrukken." "En ben je daar nu op aan het wachten, op zulke indrukken, voordat je iets zult doen? En als ze komen, denk je dat je dan God zult zoeken?" "Ja, dominee." "Dan kun je wel eeuwig wachten!" "Dat hoop ik niet!" "Waarschijnlijk is het wel zo. Zulke diepere indrukken komen zelden door erop te wachten. Hoelang heb je er al op zitten wachten?" "Ongeveer vijf jaar, dominee." "En heb je iets gewonnen in die vijf jaar - enkele diepere indrukken?" "Ik ben me er niet van bewust." "En zal het je iets baten om nog vijf jaar te wachten?" "Ik ben bang van niet", zei ze bedrukt."En ik ben ook bang van niet", zei ik. "Je kunt wachten tot je laatste snik en je wachten zal je niets baten." "Wat moet ik dan doen?" "'Zoekt den HEERE terwijl Hij te vinden is. Roept Hem aan terwijl Hij nabij is.'" (Jes. 55:6) "Wat?! Met de indrukken die ik nu heb?" "Ja, met precies de indrukken die je nu hebt!" "Ik geloof niet dat het mij iets zal baten." "Misschien niet. Maar vijf jaar wachten heeft je ook niets gebaat. En je hebt geen reden om te denken dat nog vijf jaar wachten je wel iets zal baten. Wachten heb je al geprobeerd; ik wil dat je nu probeert te zoeken, zoals de Bijbel je zegt." "Ik zou de Heere wel zoeken, als ik dacht dat dat mogelijk zou zijn met de gevoelens die ik nu heb." "Het is mogelijk. Ik ben ervan overtuigd dat je Hem niet tevergeefs zou zoeken. Ik weet dat je bedrogen bent. Ik weet dat je handelt tegen de bevelen van het Evangelie. Ik weet dat je je eigen wijsheid in de plaats stelt van Gods wijsheid, die jou oproept om de Heere te zoeken, nu, heden. Maar jij wacht op overtuigingen. Welnu, ik vraag je om naar me te luisteren en goed in je op te nemen wat ik zeg. Ik heb je verschillende dingen te zeggen. Wil je naar me luisteren?" "Heel graag, dominee." "Ten 1e dan, bedenk dat God je nergens zegt dat je moet wachten op overtuigingen of iets dergelijks. Hij zegt je: 'Zie, nu is het de welaangename tijd; zie, nu is het de dag der zaligheid.' (2 Kor. 6:2; vgl. Joz. 24:15, 1 Kon. 18:22, Hebr. 3:7 en 4:7) Ten 2e, je hebt geen reden om te wachten op diepere indrukken. Naar mijn mening heb je ze niet nodig. Je hebt indrukken die diep genoeg zijn. Hoe diepe indrukken heeft een zondaar nodig? Wat moet hij weten en voelen om voorbereid te zijn om tot Christus te komen? Ik zal het je zeggen: Hij moet weten dat hij een zondaar is-dat hij zichzelf niet kan behouden-en dat hij Christus nodig heeft om hem te behouden. Dat is alles en jij hebt dat alles al. Ten 3e, diepere indrukken zijn nog nooit gekomen door erop te wachten zonder gebed en zonder te proberen om tot Christus te vluchten; en zo zullen ze ook nooit komen. Ten 4e, het is je plicht om je van de zonde en de wereld te bekeren tot Christus, terstond, heden. Ten 5e, als je uiteindelijk toch diepere indrukken nodig hebt, dan zal ik je vertellen hoe je ze kunt krijgen; en op een andere manier zul je ze niet krijgen. Je zult ze krijgen, juist dan, wanneer je probeert om te doen wat God je zegt: wanneer je probeert je te bekeren, te vluchten tot Christus en je hart aan God te geven. Op dit ogenblik hou je jezelf voor verontschuldigd om dit alles te doen, door het verkeerde denkbeeld dat je niet genoeg indrukken hebt om dit te kunnen doen. Je voelt je niet, op dit moment, veroordeeld voor het veronachtzamen van zo'n grote zaligheid (Hebr. 2:3), omdat je denkt dat je haar niet kunt verkrijgen totdat je diepere indrukken hebt. Dit is je excuus; en het is alles bedrog, naar mijn mening. Maar als je toch diepere overtuigingen nodig hebt, dan zul je ze ontvangen wanneer je probeert tot Christus te komen. Dan zul je bemerken dat je geen hart hebt om dat te doen, geen wil om dat te doen, geen bereidheid om jezelf te verloochenen en de wereld te verlaten, en dan zul je beginnen te zien wat een verloren en hulpeloze zondaar je bent en hoezeer het nodig is om te bidden om Gods hulp, zoals je nu niet doet. Dit is de weg om diepere indrukken te krijgen, als je ze nodig hebt - en de enige weg. Door nog vijf jaar wachten, of vijftig jaar, zul je ze niet krijgen. Dit is alles wat ik je te zeggen heb." Ik verliet haar. Een dag of drie daarna zocht ik haar weer op en ik vond haar in een zeer ernstige en bedroefde gemoedstoestand. Ze zei dat ze had nagedacht over alles wat ik haar gezegd had en dat ze elk woord ervan geloofde; en dat ze geprobeerd had met al haar macht om te doen waartoe ik haar had aangespoord. Ze las haar Bijbel, en bad, en hoe meer ze probeerde om de wereld op te geven en haar hart aan God te geven, hoe meer ze ondervond dat haar hart niet wilde buigen. Ze zei dat "er niets mee te beginnen was- ze geloofde niet dat er ooit zo'n hart was geweest, zo gekant tegen God- ze had tevoren nooit geweten wat voor een zondaar zij was- ze geloofde niet dat er voor haar de minste mogelijkheid bestond om zich ooit tot God te bekeren." "Jezus Christus", zei ik, "is machtig om je zalig te maken." Ze antwoordde: "Ik neem aan dat Hij dat is; maar ik denk niet dat Hij dat ooit zal willen!" Terwijl ze dit zei, was ze diep ontroerd en werd overmand door emoties, die op haar gezicht waren af te lezen."Jezus Christus", zei ik, "is meer dan machtig om je zalig te maken; hij is gewillig." Ze sloeg haar ogen op en keek me aan met een wanhopige blik: "Ik wenste wel dat ik wist dat Hij gewillig is." "Dat weet je", zei ik. "Zijn Woord zegt het je. Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij, en gij zult rust vinden voor uw zielen. - Indien iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. - Die dorst heeft, kome en die wil, neme van het water des levens om niet. - O alle gij dorstigen, komt tot de wateren. - De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot den HEERE, zo zal Hij zich zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk." (Matt. 11:28-29; Joh. 7:37; Openb. 22:17; Jes. 55:1,7)"O!", zei ze, "ik zal proberen God te zoeken." Niet lang daarna (een paar dagen) zocht ik haar op en ik vond haar kalm en gelukkig in hoop. Ze zei dat al haar vertrouwen was in Christus en dat de verdraagzaamheid en de liefde van God haar zeer wonderlijk voorkwamen. Ze bedankte me voor wat ik tot haar gezegd had. "U opende mijn ogen.", zei ze. "Toen u hier kwam die morgen, was ik niet van plan om met u te praten; en toen u mij vragen begon te stellen, was ik vastbesloten om niet te vertellen hoe ik mij voelde. En als u het mij niet had laten vertellen en mij niet bijna had gedwongen om mij onmiddellijk met de godsdienst bezig te houden, dan zou ik heel mijn leven lang op diepere overtuigingen hebben gewacht. Maar, dominee, ik denk dat u het verkeerd had toen u mij vertelde dat ik geen diepere overtuigingen nodig had. Op dat moment kende ik nog nagenoeg niets van mijn hart. Ik had nooit ondervonden hoezeer het was gekant tegen God en Zijn geboden, tot enige tijd daarna, toen ik besloot dat ik diezelfde dag een christen zou worden." "En bracht je besluit je tot Christus?" "O nee! In het geheel niet. Het bracht me geen stap verder. Mijn hart wilde niet buigen. Ik was gekant tegen God en bemerkte dat ik zo'n zondaar was dat ik niets kon doen voor mezelf. Mijn besluiten baatten me niets en ik gaf alles op en schreeuwde slechts om genade. Een korte tijd daarna begon ik tot vrede te komen. Ik weet niet hoe het gebeurde, maar ik heb niets voor mezelf gedaan. In feite had ik het, toen ik zo riep om genade, opgegeven om te proberen iets te doen. Het schijnt me toe dat, toen ik ophield met proberen, en riep tot God, Hij alles voor mij deed." Enkele maanden later deed ze belijdenis en ze heeft sindsdien geleefd in de gemeenschap der kerk als een nuttige en besliste christin. Er zijn er zeer velen in onze gemeenten, die slechts wachten, terwijl ze behoorden te handelen; die een soort vage hoop hebben over de hulp van de Heilige Geest die ze nog moeten ervaren, terwijl ze ondertussen juist een weg volgen waarin ze altijd van deze hulp verstoken zullen blijven. Ze denken dat ze moeten wachten. Ze denken verkeerd. Ze moeten werken, als ze willen dat God in hen zal werken. Er kan geen godsdienst zijn zonder gehoorzaamheid. En het is onwaarschijnlijk dat een zondaar een recht gevoel van zijn afhankelijkheid zal krijgen, zolang hij zich niet ernstig voorneemt en probeert om het evangelie te gehoorzamen. Godsdienst is praktisch. Veel van haar licht komt door praktische pogingen. "Zo iemand Gods wil wil doen, die zal van deze leer bekennen of zij uit God is" (Joh. 7:17). Waarschijnlijk zou deze jonge vrouw vijf jaar eerder tot haar Zaligmaker zijn geleid als ze niet deze dwaling had gehad over het wachten op diepere indrukken.

Vertaald uit I.S. Spencer, A pastor's sketches

241