Beter versleten dan verroest!

Beter versleten dan verroest!

Beter versleten dan verroest!

Het gevaar van vleermuizenchristendom


Vijftig jaar geleden overleed evangelist Johannes de Heer (1866-1961). Een man door velen verguisd, door anderen verheerlijkt. Wij doen niet aan mensverheerlijking. Het gaat immers niet om Johannes, maar om de Heer. Echter, God heeft deze man als een machtig instrument in Zijn handen gebruikt om vele mensen te doen ontwaken uit hun geestelijke doodsslaap. Hij kwam, als persoonlijk getuige, in 1905 diep onder de indruk van de opwekking in Wales. Teruggekomen in Nederland doortrok slechts één verlangen zijn hart: Heer, neem mij, breek mij, vul mij, zend mij! Johannes de Heer ging door goed en kwaad gerucht het land in met de boodschap van Verzoening, Vervulling en Verwachting. Een boodschap die wat actualiteit betreft, nog niets heeft ingeboet. Integendeel. De Heer heeft zijn leven letterlijk 'versleten' in dienst aan zijn Heiland. Vandaar zijn gevleugelde woorden: "Beter versleten dan verroest!"

Wellicht is het u - met uitzondering van de leden van de Zoogdiervereniging onder ons - ontgaan, maar 2011 is niet alleen in Nederland, maar in heel Europa het jaar van de vleermuis. Vleermuizen; voor veel mensen onbekende, mysterieuze zoogdieren.

In de eerste jaargang van Het Zoeklicht (1 dec. 1919) wijdde Johannes de Heer een artikel aan de vleermuis als een beeld van lauwe christenen. Hij was wars van oppervlakkig en ingezonken christendom en schreef het volgende:

'Een vleermuis is een eigenaardig dier. Hij is een doorsnee type, dat het midden houdt tussen een zoogdier en een vogel. De naam geeft het al aan: het is een muis die vledert, fladdert. Vliegen is het niet wat zij doet, lopen of huppelen ook niet, doch fladderen. Zij heeft het haar van een muis en is toch geen muis. Met spanvliezen als vleugels en toch geen vogel. Noch muis noch vogel. Zij legt dan ook geen eieren, doch brengt levende jongen voort; zij vliegt en heeft toch geen vleugels. Overdag ziet men ze niet, ze staan niet op goeden voet met het licht, maar als de schemering invalt, dan komen ze uit hun schuilhoeken en doen ze of het heelal hun gebied is. De winter brengen zij al slapende door, terende op hun reservevet.'

Als men zo het christendom eens gadeslaat, wat zijn er dan een hoop vleermuischristenen. Wereldse mensen zijn het niet, en 'honderd-procents' christenen ook niet, zo juist in de doorsnee. Bekijk je ze van één kant, dan zou je zeggen: 'Het is een christen'; zie je ze van een andere kant, dan zeg je weer: 'Het is er geen.' Je kunt ze geen lopers en geen vliegers noemen, en als ze voor de dag komen, is het in de schemer, waar ze tussen de menigte verzinken. Ze fladderen noch hoog, noch laag. Van wereldse vermaken hebben ze een afschuw, drinken en dansen doen ze ook niet, ze gaan zelfs geregeld naar de kerk. En toch... Als je met hen over geestelijke dingen spreekt, verstaan ze geen Russisch. Je krijgt ze niet voor het daglicht. Ze fladderen zo tussen het licht en de duisternis in. Voor God zijn ze niet veel waard en voor de wereld ook niet. Ze brengen hun leven, d.i. hun geestelijke leven, meest slapende door, terende op het reservevet wat ze opgedaan hebben op catechisatie of op de christelijke school. Het zijn de lauwen waarvan Christus zegt: 'Och, of gij koud waart of heet, zoo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud, noch heet, Ik zal U uit Mijne mond spuwen.'

Vleermuischristendom – bah! Een 'antiek' artikel wat aan kracht nog niets verloren heeft. Daarom zegt Hij: Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten (Efeze 5:14).

Jacques Brunt

264