Een verbondsrelatie in het lichaam van Christus

Een verbondsrelatie in het lichaam van Christus

In 1 Samuël 18:1-8 lezen we hoe Jonathan een verbond sluit met David. Dit is een prachtig beeld van hoe er een verbondsrelatie moet zijn in het lichaam van Christus.

We lezen hoe Jonathan met hart en ziel verbonden raakte aan David. Het woord "verbonden" is hetzelfde woord als in Nehemia 4:6 (vert. met "aaneengevoegd") waar het verwijst naar de muur die zo gebouwd werd dat er geen bres meer overbleef. Zo was Jonathan's hart verbonden met die van David - er was geen bres meer tussen hun harten waar de vijand nog tussen kon komen. Er staat bovendien dat Jonathan David liefhad als zichzelf. Dit is onze roeping in het lichaam van Christus - om samengevoegd te worden, verbonden te worden tot ÉÉN, zodat er geen bressen meer bestaan (geen bres van onbegrip, van jaloezie, van verdachtmaking, etc.) waardoor de vijand binnen kan komen en verdeeldheid kan zaaien.

Juist Jonathan zou de persoon in Israël geweest moeten zijn die het meest jaloers op David was, omdat David de grootste bedreiging voor hem vormde als opvolger van Saul's koningschap. Toch heeft hij de jaloezie overwonnen en David liefgehad als zichzelf. Hoezeer brengt Jonathan Nieuwe Testamentische gelovigen in dit aspect tot schaamte!

Jonathan maakte een verbond met David; als een bevestiging van hun verbond gaf hij zijn koninklijke mantel aan David om te dragen. Dit was een teken van Jonathan dat hij verlangde te sterven aan zichzelf om de volgende koning te willen worden maar David koning te maken.

We worden in het lichaam van Christus aangespoord: "Ga elkaar voor in eerbetoon" (Rom. 12:10). We moeten zo aan onszelf sterven dat wij oprecht en ernstig verlangen dat onze broeders en zusters groter en meer zijn dan wij en meer gewaardeerd worden dan wij zelf. En waar nodig nemen wij onze eigen mantel en bedekken de naaktheid van onze broeder of zuster waar dat zichtbaar wordt. Zo kunnen we onze broeders en zusters groot maken in de ogen van anderen. Dit is wat het betekent om binnen te gaan in een verbondsrelatie met de broeders en zusters in het lichaam van Christus. Het is onmogelijk om zo'n verbond te sluiten als we niet bereid zijn voortdurend aan onszelf te sterven.

Alle problemen die bijna elke gemeente plagen, komen voort uit het feit dat de gelovigen niet een verbondsrelatie hebben gesloten met elkaar. Een ieder zoekt iets voor zichzelf. Het resultaat is dat satan daar overwint. Maar dergelijke gemeenten zijn niet de gemeente die Jezus bouwt, want Jezus heeft gezegd van de gemeente die Hij bouwt dat de poorten van de hel haar niet zullen overweldigen (Matt. 16:18). Jezus bouwt Zijn gemeente in deze tijd. Als wij deel van deze gemeente willen zijn en deel willen hebben aan de bouw van die gemeente, dan moeten we deze verbondsrelatie ernstig nemen en met heel ons hart willen leren wat het betekent om onze broeders en zusters groot te maken.

We lezen ook dat Jonathan zijn wapenuitrusting neemt, zijn zwaard, zijn boog en zijn gordel en aan David geeft. Als we binnen gaan in dit verbond met onze broeders en zusters dan leggen we alle mogelijke wapens af, die hen op enige wijze schade zouden kunnen toebrengen. Hierin vinden we de betekenis van deze daad van Jonathan. Het wapen wat de meeste schade heeft aangebracht in het christendom is de tong. Zijn we bereid om dit wapen neer te leggen in deze verbondsrelatie met onze broeders en zusters, zodanig dat we nooit meer enig kwaad spreken, hen belasteren of roddelen over hen. Deze overgave van onze wapens houdt ook een vertrouwen in dat we voor onze broeders en zusters ook daadwerkelijk zonder wapens kunnen zijn, omdat we weten dat ook zij ons niets zullen aandoen. Het is in zulk een wederzijds vertrouwen dat de broederschap wordt gebouwd.

In 1 Samuël 19 en 20 zien we Jonathan's standvastige loyaliteit aan David, zelfs toen hij tegenover zijn eigen vader kwam te staan. Jonathan stond naast zijn broeder David in een omgeving met alleen vleselijke familieleden. Waarlijk is hij een waardig voorbeeld voor ons allen om te volgen. We moeten de broederschap meer liefhebben dan onze bloedverwanten.

265