menu
Laat ons voornemen met Paulus niet iets te weten dan Jezus Christus en Die gekruisigd! Laat de schaduw van het ruw houten vloekhout van Golgotha, de contouren van de bloedende Zaligmaker over ons bureau vallen, over onze plannen, over de keuken, over het aanrecht, over de schoolbank, over de werkvloer, de kantinetafel, ja over geheel ons levenspad, opdat die schaduw onszelf in de schaduw stelt en Christus in het middelpunt stelt.
Tweeduizend en één jaar heeft God de Vader reeds geduld en moet Hij aanzien wat de wereld doet met het volmaakte en volbrachte offer van Zijn Zoon en NOG IS HET EINDE NIET! Alhoewel het geruis van Zijn voetstappen in al de wereldgebeurtenissen te horen is. Ziet, de Rechter staat voor de deur, zegt Jakobus, maar Zijn lankmoedigheid doet Hem nog wachten. Lezer, u en jij: Gods ogen doorlopen de ganse aarde, Hij ziet uw hartsgesteldheid op DIT moment, wat deed en wat doet u met Christus bloed? Drinkt u het of verdringt u het? Acht u dat bloed onrein, of acht u uzelf onrein?
O nee, zegt u, ik zou niet durven. Jezus' bloed onrein achten? Nee, nooit zou ik dat kunnen! Dus u voedt zich met Christus' bloed? Hoe komt het dan dat u er geestelijk zo mager uitziet? Lijdt u toch aan geestelijke bloedarmoede? Als Zijn bloed door uw ziele aders stroomt, waar is dan het Christus' leven?
Ik hoop dat velen worden wat ze zijn (nl. goddelozen) en dat ook voor God belijden, opdat de kerk niet slechts een gebouw zal zijn en worden waarin een soort culturele leegte wordt opgevuld en waarin een algemeen spirituele honger wordt gestild door mooie woorden met een geestelijk sausje, maar waarin goddelozen worden genodigd tot de Bloedbruiloft, waarin geredde goddelozen worden opgeroepen om te blijven, heel dicht te blijven bij deze Christus, waarin hun voetstappen vastgemaakt worden in het Woord.
Een boodschap waarin de zondigheid van de zonde wordt verkondigd, de genade van de genade zal schitteren, de heilige liefde en barmhartigheid van God de Vader de mensen zal doorgloeien en waarin mensen zich uitstrekken naar die gave van de Geest waarin we zelf verloochend worden en waarin alle eer voor Christus is. Dat we verlangen naar de Heilige Geest vanwege Zijn heiligheid!
"O Geest van God, doorwaai deze hof, overtuig van zonde, gerechtigheid en oordeel, trek mensen hun blinddoeken af, neem het vervalste geestelijk paspoort af en breng ze bij de bloedende Christus! De stervende Zaligmaker, de triomferende Koning van alle koningen! Steek Uw zwaard in alle vlees, alle traagheid, luiheid, gemakzucht, materialisme, vrijzinnigheid en rechtzinnigheid. Doorsteek het Heere en breng bijeen wat echt bij elkaar hoort. Wilt U die hemelse eenheid op aarde gestalte geven door mensen bij het centrum en het hart van het christelijk geloof te brengen: het altaar op Golgotha, de slachtplaats van het Lam Gods. Breng ons af van de gedachte dat na de bekering we Golgotha achter ons kunnen laten om door zogenaamde gaven van de Heilige Geest ons eigen 'ik' weer op de troon te kunnen zetten.
Leer ons, leer het ons grondig dat Uw werk o Geest van God is om Christus te verheerlijken! En dat de uitnemendste weg is de weg van de liefde! De echte liefde, de liefde die het offer van het eigen ik kost, de liefde die het zwaard is voor de eigenliefde, de dolksteek voor de trots, de dodelijke pijl voor onreine liefde, de zelfzuchtige liefde. O eeuwige God, Vader Zoon en Heilige Geest, wilt U Zelf opstaan tot de strijd en werken in ons land. Dat het geloof zal doodbloeden dat liever de tijdgeest gehoorzaamt dan de Heilige Geest. Dat kerken geen instanties zouden, maar levende organen, die gevoed worden door het hart van het geestelijk lichaam, het hart en hoofd tegelijk, Jezus Christus, de grote Hogepriester.
Leg Uw dynamiet onder het compromis-geloof, het geloof wat offers kan omzeilen en lintjes, onderscheidingen en eerbetoon kan binnenhalen. O Geest van Pinksteren, waar is Uw werking? Waar is ons geloof? De onderlinge gemeenschap? Waar is het samen bidden, samen worstelen, samenkomen onder Uw Woord, niet uit koude gewoonte, noch uit keurmeesterschap, maar uit honger?! Waar is het ware opbouwen en stichten en opscherpen van elkaar?
O, christelijk Nederland bestaat uit mensen die al opvliegen als we een eerlijke opscherping krijgen, we stuiven op als onze positie en gerief dreigt te wankelen. We willen eenheid, maar we bedoelen ieder moet worden zoals ik. We spreken over donker Nederland, maar we vergeten ons donkere ik. We geloven in Uw Woord, maar we bedoelen dat we geloven wat we verstandelijk kunnen geloven en de rest doen we af met: Je moet ook nuchter zijn… We geloven in wonderen, maar we vergeten erbij te zeggen dat we bedoelen dat we geloven in wonderen die we zelf voor mogelijk houden en zelf misschien kunnen realiseren. Wonderen? Ja, vroeger, daar, bij anderen. Maar niet hier, nu in onze persoonlijke situatie.
'Gods Geest werkt vernieuwend, maakt levend', zeggen we. Inderdaad, maar ons karakter blijft hetzelfde, dat verandert niet. Dat wijst de praktijk toch uit? Welke praktijk? Die van het Henoch's leven? Die wijst heel wat anders uit. O, we geloven dat er in God een volheid is, maar we vinden het behoorlijk verdacht als iemand al teveel in de volheid verkeert en daaruit spreekt. Gods genade is onvoorwaardelijk en om niet. 'Ja, maar', we zeggen dat we wel geschikt moeten zijn voor die genade. We geloven niet in goede werken, maar wel in goede bevindingen.
O heilige en almachtige God, we hebben de edelsteen van de vrije genade geschonden en verminkt met onze hamers van eigen inzichten. 'Zoals Gods volk het leer' gaat boven het onfeilbaar Woord, zo lijkt het soms. We citeren oudvaders, daar we ons ongeloof kunnen verdedigen. We verketteren 'nieuw-vaders' daar waar onze verantwoordelijkheid wordt aangewezen en onze lijdelijkheid wordt veroordeeld. Valse en dodelijke lijdelijkheid noemen we dat wat onze luiheid priemt, en het ware rusten in God, het rusten op het Offerlam alleen, geheel en volmaakt alleen, dat is verborgen. Het abnormale christelijke leven is het normale christelijke leven, althans dat lijken we uit te dragen.
En het blijven in Hem, het wandelen met God, dat leggen we in de vitrine, de etalage van het museum van vroegere Godzaligen. We hebben geen beelden, maar we hebben God onterende denkbeelden van Uw barmhartigheid en heiligheid. We hebben geen andere goden, maar we vereren wel die theologen en schrijvers die ons geestelijke gestalte beschrijven en verklaren. Vele laten zich liever zalig spreken door dominees en wie dan ook, dan dat we kunnen zingen: 'Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord'. We schijnen in staat te zijn om er rotsvast van overtuigd te zijn dat de hel bestaat en vervolgens blijken we even hard in staat om daar niets van te laten merken in ons leven en getuigen.
O, Heere, wij naderen tot U met onze lippen, maar ons hart houdt zich verre van U. O, is ons hart dan dik geworden, onze oren zwaar? Keer weder Heere, keer weder! Hoe lang?" Komt en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen, en Hij zal ons verbinden (Hosea 6:1). En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot den HEERE, uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebben over het kwade (Joel 2:13).
Er is een strijd gaande, de vijand bestormt de muur, hier en daar zijn de barsten al mansgroot, een enkele strijder van het leger van de vijand lukt het zelfs om tot over de muur te komen. Wat ziet hij binnen de vesting? Allemaal manschappen die paraat zijn voor de strijd? Is ieder geoefend met het zwaard van het Woord om te gaan? Zijn alle gelederen eenparig in de liefdesdienst? Klinken de lofzangen voor de Heilige Israëls tot aan het hemels heiligdom? Is daar volharding in de leer der apostelen? Gemeenschap in de breking des broods en in de gebeden? Hebben ze alle dingen gemeen? Ach, wie zal de verbijstering beschrijven van die strijder die over de muren heenkijkt en de binnenkant ziet van wat de christenheid moet zijn! Hij ziet een zorgeloos leger. Een leger dat de wapens van gebed en geloof heeft afgeworpen. Hij ziet generaals met elkaar twisten over de kleuren van het uniform. Hij ziet dat oversten elkaars medailles benijden. Soldaten die verdiept zijn in het verenigingsleven, zich met elkaar vermaken over de zogenaamde zwakheid van de vijand. Hij ziet hun dromerijen over hun pensioen, hij hoort ze hun strijdliederen zingen en ziet hun slaperige gezichten en ziet hun geeuwende monden als ze krijgsinstructies krijgen in de kerkelijke kazerne. Hij ziet officieren de knopen van hun uniform poetsen. Hij ziet ontzettend veel, behalve wat lijkt op een machtig en geoefend leger. Ja toch, hier en daar ziet hij uitzonderingen. De spion van de vijand verkeert vergenoegd terug van zijn verkenningstocht en zegt tegen generaal Satan: 'We zullen zeker winnen. We hebben nauwelijks te strijden, want ze zijn met elkáár al in gevecht en daar waar geen eenheid is daar is geen waakzaamheid. Ik zag mensen met elkaar twisten over allerlei passages uit hun handboek voor de strijder, ik zag nauwelijks mensen die het handboek van Koning Messias blind vertrouwden en gehoorzaamden. Komaan strijders, wij zullen deze burcht spoedig in onze hand hebben! Ik heb zelfs gezien dat het machtigste wapen dat ze hadden en waar wij het meest bang voor zijn, het gebed tot hun God, ja zelfs dat werd ternauwernood gebruikt! Zoals ik het kon zien geloven ze niet in de hel zoals wij daarin geloven, satan! Ik heb wel veel mensen zien dromen over de hemel, maar gelukkig leefden ze niet hemels! Als ze dat deden, dan hadden we geen schijn van kans!' aldus een van de demonen van satan.
O, gemeente van Christus, moeten we dit dan aanzien? Moeten we de duivel en zijn trawanten dan reden geven om Christus te bespotten? Zal de duivel kunnen zeggen: 'Zie, dat zijn nu zogenaamd discipelen van Jezus! Ze geloven niet eens in Zijn woorden! Laat staan dat ze het praktiseren! O HEERE, God van Israël, gij grote en vreselijke God, wij hebben gezondigd. Maar verhoor ons nochtans om Uws Zelfs wil, om Uw grote Naam; Uw heiligdom is verwoest, Uw Naam wordt bespot en wij? Wij? Wat doen wij? Wij laten de reus van de Filistijnen rustig brallen en spotten. O, laat ons niet bidden of u ons Davids wil geven, maar MAAKT U ONS tot een David of Jonathan! Tot mensen die Uw Naam liever hebben dan hun eigen naam, eer en leven; mensen die Christus' bloed hoger achten dan hun eigen bloed. O, hoe moeten de ondergrondse christenen ons aanklagen in de dag van het oordeel! Wat zullen we hun zeggen? Wat zullen zij tot ons zeggen? 'En jullie werden niet eens gemarteld? En hebben jullie toch Christus' opdracht genegeerd? Jullie werden niet eens bedreigd met de doodstraf en hebben jullie toch niet met de mensen uit je omgeving gesproken over de eeuwige hemel, en de oneindige hel? Het allesreinigend bloed van Christus? Hebben jullie desondanks mensen niet opgeroepen tot bekering en geloof?' Wat zullen we de mensen zeggen die aan stukken gescheurd zijn door de leeuwen, zijn verbrand als fakkels ten tijde van keizer Nero? Zullen we hen zeggen dat we soms in slaap vielen tijdens de kerkdiensten? Dat we bang waren voor de mug en de bromvlieg van de spot, terwijl die martelaren voor het vuur en de leeuwen nog niet terugdeinsden?
O, Heere, het christelijk geloof is verworden tot een levensbeschouwing! Beschouwing! We beschouwen het. De veilige muren van onze kerkelijke bunkers, het pluche van de gelijkgezinden, het gerief van allerlei christelijke faciliteiten, het doet ons vol bewondering de martelaren toen beschouwen, het doet ons Christus beschouwen. Het blijft bij een emotie. Een rimpeling in de vijver waarna we vervolgens weer overgaan tot de (kerkelijke) orde van de dag. Wie is toch Deze, dat zelfs de zee en de winden Hem gehoorzaam zijn? Waar is God, Die al die wonderen gedaan heeft in de woestijnreis? Waar is de God die Whitefield bezielde? Die opwekking gaf ten tijde van Jonathan Edwards? Waar is die God? Mensen, HIJ IS HIER! Hij is nabij u, in uw mond en in uw hart! Hij is daar waar u Hem aanroept. Maar wij geloven Hem niet op Zijn Woord! We willen overwinning zonder strijd! Wij willen vergeving zonder berouw, een hemel zonder hel, genade zonder zonde. Wij willen verhoring zonder gebed! We willen bidden zonder vasten! Liefde zonder offers!
O, Heere, doe niet met ons naar onze zonde. Red ons land Heere, hoewel we U zozeer vertoornd hebben. Onze wetten roepen tot de hemel om wraak, maar wees nog genadig Heere. De zonden van de kerk zijn soms nog erger dan de gruwelen van de 'heidenen'. Onze maatschappij wordt verwoest door GSM, namelijk Geld, Sex en Macht. Hoezeer heeft dat ook de muren van Gods heiligdom aangevreten? O, God, geef een opwekking in Nederland door de kerk te reinigen. Louter ons toch Heere, verdruk ons tot heerlijkheid. Dood de zonde in ons, opdat de zonde ons niet doodt!
'Kijk', zegt de satan tegen zijn demonen, 'ik zal jullie eens wat laten zien. Kom maar eens mee. Kijk, hier zitten honderden mensen in de kerk. Het reddende Woord van Christus klinkt tot vergeving van al hun zonden, tot redding van een eeuwige hel! Kijk, hoe ze erbij zitten, sommigen gaan er zelfs half bij liggen. Moet je zien hoe uitzinnig dwaas die stervelingen hun genadetijd verkwanselen. Hoor, Jezus Christus wordt aangeprezen tot verzoening, en zie die man daar: Afkeurend schudt hij zijn hoofd, hij vindt het genadeaanbod te ruim! Zie je dat? Daar zit er nog een de dominee te keuren! En daar zitten een paar jongens te praten over hun opgevoerde scooters! Dit is toch werkelijk niet te begrijpen. Wat zullen ze een zelfverwijt en spijt krijgen als ze straks eeuwig bij ons zijn. En kijk, als het avondmaal gehouden wordt, dan weet je helemaal niet wat je ziet. Aanschouwelijker kan de Zaligmaker niet worden voorgesteld. Kijk, zie je die vrouw daar, ze weent! Nee, niet van blijdschap, maar omdat ze zich schaamt dat ze de uiterlijke beleefdheid van haar man moet aanzien! Kijk, en daar bij die man zit er ook een verveeld te kijken naar dat brood en die wijn. Hij denkt vast: 'Waar moet dat heen met mij?' Kijk, en daar bij die jongeren, zie je ze niet lachen? Ze hebben nog geheimen voor elkaar en ze zullen wel denken dat ze geheimen hebben voor Mij, maar niks hoor. Ik weet dat het gekanker van binnen hen verslindt, dat ze hun eigen zonden nog niet serieus nemen, laat staan dat ze de zonden van anderen serieus nemen.'
'Maar kijk nou eens naar die ouderling, daar die tweede van links, hij loopt voorbij zonder te bidden en over zijn vrome glimlach hoef je geen twijfel te hebben. Hij loopt de verdoemden al voorbij, die man is gewoon bang voor het oordeel. Moet je kijken naar de dominee. Kijk, hij leest wel uit zijn boek, maar in zijn hart wil hij naar huis. Hij wil de mensen onderwijzen, zonder hen op te wekken. Zie je dat? Moet je zien, daar bij die man thuis, die leest voor uit de bijbel, hij zegt dat hij die vertrouwt en er vaste grond aan heeft, maar hij kan de zonde niet overwinnen, omdat hij er nog geen afscheid van genomen heeft. Die mensen daar die hun ene hand opsteken, wat willen ze daarmee zeggen? 'Ik heb geen zonden?' of: 'Ik geef Uw genade wel een kans.'? O, dit is zo heerlijk. En daar bij die vrouw, moet je kijken. Het is toch een prachtig gezicht, ze is bang voor een vuile granaat in haar oorlog met mij en nu kan ze het niet laten om zelf de zonde aan te vallen. Nee, dat is geen zelfverloochening, dat is zelfbehoud. Dan heb ik het nog niet eens gehad over de gemeentenraadsleden, kerkenraadsleden en diakenen, wat daar soms onder schuilgaat aan vroomheid… Daar, houd de satan met zijn demonen hier maar mee bezig, dat zal hun eer te na zijn.' "De arme stervelingen geloven mij wel als ik ze wijs op hun niet kunnen, maar ze geloven mij niet als ik ze wijs op hun niet willen. O, als ze de Zaligmaker werkelijk tot Verlosser zouden geloven, dan zouden ze zich werkelijk bekeren! Dan zouden ze zich werkelijk door Hem laten zaligen en behouden. Dan zouden ze vrolijk komen eten en drinken en niet zo in diepe teleurstelling afdruipen en dromen van een God die alles met de mantel der liefde bedekt. Moet je kijken, kijk dan. Ik laat het nu maar eens zien zoals het is, dan schrik je je dood. Althans, sommigen wel! Kijk dan, kijk nou eens. Moet je kijken. Daar heb je een keurig gelovig gezinnetje, man en vrouw, twee kinderen. Kijk eens hoe zij opgaan in de bezittingen. Hoe hun hart is voor de dingen van deze wereld. Geen hart voor God, laat staan voor de medemens. Maar wel handen om alles vast te houden en handen die klaar zijn om het Woord te verstoren en handen die vrolijk zijn als ze geld krijgen. Die mensen daar, zij spreken wel met elkaar over geloofszaken, maar dat blijft bij het bespreken. Geen gebed tot God voor de bekering van hun kinderen, geen gebed om wijsheid in de opvoeding van de kinderen, geen zorg voor hun ziel, maar wel zorg dat het geloof van de kinderen niet al te veel gaat kosten. Nee, dat is een prachtig gezicht om te zien hoe die ouderlingen hun tuintje aanharken en netjes hun postzegels plakken. Die mensen denken nog dat er iets van hun zalige inspanningen terecht komt. Hun inspanningen! Ja, dat is een preek op zich!
En kijk dan toch eens naar die predikant die naar boeken en cursussen kijkt, het één meer te vergelijken met het ander. Dat is zo komisch! Dat is pas geestelijk luiheid. En daar heb je die man die alles van de Bijbel weet, maar nog niet op Gods Woord vertrouwt. En daar, die man die alles denkt te moeten kunnen uitleggen. En die oude vrouw die overal bang voor is, behalve voor God. O, mijn vrienden, ik weet niet wat ik mooier moet vinden: de onveranderlijke tuchteloosheid van mensen, het voetbal, de afgodenverering, de schone huizen, de schone auto's, de schone gewaden, de schone tafels en het afgedekt hemelraam. En zie, daar heb je al die mensen die weer naar buiten gaan, ik hoor ze lachen, ik hoor ze zingen, ik zie ze vrolijk en blij de kerk uitkomen. Het is toch een heerlijk gezicht als je ze met eigen ogen ziet afgaan op de verdoemenis, terwijl ze dat niet beseffen. Zien ze dan niet dat ze leven zonder God? Waar is het gebed? Waar is de liefde? Waar is de gehoorzaamheid? Het is toch genoeglijk dat ik ze weer zo zie verdwijnen in het donker. Ik kan gewoon niet begrijpen dat er één is die werkelijk oplet als ik vanuit de preekstoel die mensen en kinderen geef aan hun bewustzijn! Aan hun eigen oordeel. Ik kan niet begrijpen dat één van hen daar werkelijk iets mee doet! Kijk ze eens na: "kijk wat een mensen zijn het toch, gelukkig zijn ze, ze zijn zo mooi gekleed, ze hebben een lekkere zondagse kalkoen op tafel en de glimlach is zo mooi als die straks tegen mij is."
'Maar kijk, wat ik nu ga doen. Zie je dat jongentje daar met die bruine jas aan? Ik zal dat eens even aanpakken, ik zal eens even naar de andere kant trekken. Kijk eens wat er gebeurt. O, dat is fijn. Dat vind ik heerlijk. Dat jongetje met die mooie bruine jas heeft daar geen weet van. Hij zal er straks wel achter komen. Hij zal wel denken dat hij een grapje uithaalt, maar hij zal wel merken dat het geen grapje is. Het kan mij niet schelen wat mensen van mij vinden. Als ik dat soort dingen zie, dan kan ik alleen maar gniffelen. Laat die mensen maar doen wat ze doen, ze geloven toch niet in mij. Ze geloven wel dat ik besta, maar dat is alles. Maar als ze dat eens werkelijk geloofden, dan zouden ze mij toch wel anders bejegenen. Dan zouden ze mij toch wel uit de weg gaan, want ze zouden weten wat ze dan te wachten stond. Nee, ze gaan hun eigen gang en ze lachen maar. Ze denken toch dat ze de dans wel kunnen ontspringen. En die kinderen maar lekker meedoen, hoor. Dat jongetje met die bruine jas aan, hij zal er wel achter komen. Straks zal ik hem wel zeggen wat er gebeurd is. Hij zal wel huilen, die jongen. Maar ik zal hem troosten. Ik zal hem zeggen dat ik ook maar een arme boodschapper ben, net als die man die daar op de preekstoel staat. O, dat zal ik hem wel wijsmaken. Hij zal het wel geloven. Maar ondertussen zal ik hem wel zeggen dat hij zichzelf niet is, dat hij maar gewoon moet meedoen met de anderen. Dat hij ook maar moet lachen en zingen, dat hij ook maar een beetje gelukkig moet zijn. Dat is toch zo gezellig! Hij zal het wel geloven. Maar ondertussen zal hij nooit meer dezelfde zijn als vroeger. Dat jongetje met die bruine jas aan, hij zal er wel achter komen. Hij zal wel merken dat het geen grapje is. Want ik zal hem niet meer loslaten. Hij zal mij niet meer kwijtraken. Dat jongetje met die bruine jas aan, hij zal er wel achter komen!'