menu
Zondag 1 (wijze Psalm 103)
Dit is mijn troost in leven en in sterven,
Dat Christus mij genade deed verwerven.
Ik hoor Hem toe naar ziel en lichaam beide;
Die met Zijn bloed voor al mijn schuld betaalde,
Uit Satans macht en heerschappij mij haalde.
Door Hem verlost ben ik nu eeuwig vrij.
Dit is mijn troost: Hij zal mij zó bewaren
Dat van mijn hoofd niet één van mijn haren
Ooit vallen kan dan naar Gods wijze wil.
Ja, alles wat mij ooit zal overkomen
Is tot mijn heil in Gods besluit genomen.
Dat maakt mijn hart in tegenspoeden stil.
Door Zijne Geest wil Hij mij telkens geven
Verzekering van 't eeuwig, zalig leven
Die maakt ook van harte hier bereid
Gewillig mij aan Hem geheel te geven.
Maar 't boze hart blijft aan de zonde kleven
En tot mijn dood blijft het een zware strijd.
Drie stukken moet ik zeker hier verwerven
Om zaliglijk te leven en te sterven;
De grootheid van mijn zonden en ellend’.
Hoe ik daarvan verlost Zijn gunst mag roemen,
Vol dankbaarheid "mijn REDDER" Hem mag noemen
Die in gena mij, zondaar, heeft gekend.
Zondag 3 (wijze psalm 66)
God heeft de mens niet boos geschapen,
Maar goed en naar Zijn evenbeeld,
En hem gerechtigheid ten leven
En heiligheid ook toebedeeld.
Zo kon hij recht zijn Schepper kennen,
Liefhebben Hem, met geheel zijn hart,
Om eeuwiglijk met Hem te leven,
Hem lovend, vrij van zond' en smart.
Ach, wij zijn zo totaal verdorven,
Dat wij in deze droeve staat,
Gans onbekwaam zijn tot het goede,
En ook geneigd tot alle kwaad.
Tenzij dan dat wij uitverkoren
Vernieuwd zijn, binnen in 't gemoed
En door Gods Geest zijn weergeboren
Gereinigd ook door Christus' bloed.
Zondag 5 (wijze Psalm 42)
'k Heb naar Gods rechtvaardig oordeel,
Hier- en namaals straf verdiend.
'k Moet aan God mijn schuld betalen,
Door mijzelf of door een vriend.
Daartoe ben ik niet in staat,
Ik vermeerder slechts het kwaad.
Ja, mijn schuld groeit met de dagen,
Ach, ik kan die last niet dragen.
Is er dan nog enig middel,
Om die zware straf t' ontgaan?
Hoe kan ik gena verkrijgen
En voor God weer hèilig staan?
Want de hoogste Majesteit
Wil dat Zijn gerechtigheid,
Krijgt volkomene voldoening,
Door het offer der verzoening.
Niets en niemand kan mij helpen;
Ik deed toch als mens dit kwaad;
Slechts een mens mag hier betalen,
En wie is daartoe in staat?
Wie kan dragen zulk een last,
Daar Gods toom voortdurend wast?
Wie kan van dat eeuwig lijden,
Zich en anderen bevrijden?
Zulk een Midd'laar moet ik zoeken
Als verlosser in mijn lot,
Die waarachtig en rechtvaardig
Mens is en waarachtig God.
O, waar is die sterke Held
Die in onze plaats zich stelt?
Waar wordt zulk een Borg gevonden,
Die kan boeten onze zonden?
Zondag 9 (wijze Psalm 68)
Gij Die van alle eeuwigheid,
Van Christus ook de Vader zijt.
Uw lof wil ik thans zingen.
Gij schiept de hemel en de aard,
De hemelbollen met hun vaart;
Van u zijn alle dingen.
Uw eeuwige raad heeft 't al bereid,
En ook door Uw Voorzienigheid
Blijft Gij het al regeren.
Gij onderhoudt dat grote werk.
Tot heil ook van Uw ware kerk
Laat mij altijd U eren.
Gij zijt de Bouwheer en de spil
En wonderlijk, om Christus' wil
Mijn God en ook mijn Vader,
Op welke ik alzo vertrouw
Dat ik niet twijfelen meer zou
Of Gij, mijn Levensader,
Verzorgt, ofschoon ik telkens viel
Mij toch naar lichaam en naar ziel.
En zult ten beste keren
Al wat mij 'm dit jammerdal,
Door Uwe hand ooit treffen zal;
Uw hand kan niemand weren.
Zondag 11 (wijze Psalm 25)
Jezus, dierb're Zaligmaker,
Gij verlost mij van de schuld;
Gij Die ook mijn legen hart steeds
Met Uw heil en vree vervult
Nergens is er zaligheid
Buiten U, o Heer, te vinden.
Wil mij, aan U toegewijd,
Aan Uw dienst steeds meer verbinden.
Die bij heiligen of elders
Zoeken hunne zaligheid,
Steunen niet geheel op Jezus,
Met hun hart Hem toegewijd,
Schoon men met de mond Hem roemt.
Zij verloochenen de Heere
En beroven door hun daad
Hem van zijne Midd'laarsere.
Zondag 21 (wijze Psalm 89)
Vergeving van mijn schuld! O, dat is heerlijk groot!
Door al mijn zonden toch, verdien ik slechts de dood!
Mijn aard is zondig, slecht, ik heb daarmee te strijden,
Maar Christus heeft voor mij voldaan in al Zijn lijden.
De schuld is uitgewist; God wil ze niet gedenken,
Maar de gerechtigheid om Christus wil mij schenken.
Vergeving van mijn schuld! Dat maakt de nacht weer licht,
Nu kom ik nimmermeer voor God in het gericht,
Nu zal ik opstaan eens tot 't heerlijk eeuwig leven.
Ja, God zal ook mijn vlees een schoner glans straks geven.
Mijn ziel zal na de dood terstond bij Christus wezen,
En eenmaal zal mijn vlees uit 't graf zijn opgerezen.
Zondag 22 (wijze Psalm 89)
Dan wordt mijn ziel en 't vlees verenigd voor altijd.
En draag ik weer Zijn beeld. O, wat een heerlijkheid!
Dan wordt het eeuwig vreugd na alle aardse smarten,
Ja, iets daarvan gevoelt Gods volk reeds in hun harte.
't Is hier een klein begin, maar straks wordt het volkomen,
Als wij 'm eeuwigheid bij Hem zijn opgenomen.
Dat zal een vreugde zijn, nooit door een oog bezien,
Nooit door een oor gehoord, wat God Zijn volk zal biën.
Wij hadden 't nooit vermoed dat het zo schoon zou wezen.
Dan wordt Gods Naam altijd door al wat leeft geprezen.
Wordt ik soms hier op aard door droefheid aangedreven,
Dan denk ik tot mijn troost om 't eeuwig, zalig leven.
Zondag 23 (wijze Psalm 77)
Ik was al Gods straffen waardig.
Maar ik ben voor God rechtvaardig.
Door een waar, oprecht geloof,
Dat mij niemand meer ontrooft
Mijn geweten blijft wel spreken
Van mijn zonden en gebreken,
Nochtans zal ik zalig zijn.
Zijn Gerechtigheid is mijn.
Ach, ik ken mijn diepe noden;
Tegen elk van Gods geboden
Heb ik zwaar gezondigd, ja
Roem ik, dat is in gena,
'k Heb niet één gebod gehouden,
Waarop ik nog roemen zoude.
Mijn natuur is boos en kwaad,
Gans verdorven, vol van haat.
'k Ben tot alle kwaad genegen,
Maar ik heb gena verkregen;
Zonder enig goeds van mij
Sprak mij God voor eeuwig vrij,
Christus' heil is mij geschonken,
O, dat doet mijn hart ontvonken.
Zijne heiligheid is mijn,
Daarom zal ik zalig zijn.
De kwitantie is getekend,
Alles wordt mij toegerekend.
Wat mijn Heiland heeft gedaan;
Vrij mag ik nu henengaan.
Nu is 't of ik in mijn leven
Nimmer zonden had bedreven,
Ja, als had ik 't al volbracht,
Wat God van Zijn kind verwacht.
Zondag 24 (wijze De Tien Geboden)
Och, al mijn werk is onvolkomen
En met de zonden gans bevlekt,
Zodat niet één van mijne schulden
Ermede wordt voor God bedekt.
Gij wilt wel ieder werk belonen,
Dat ik tot Uwe eer slechts doe,
Maar dat is enkel uit genade;
Ik breng toch zelve niets daartoe.
Dat maakt geen zorgeloze mensen;
Geplant in Christus, mijne Heer'
Wil ik toch immers alle dagen
Graag vruchten dragen tot Zijn eer.
Gij hebt U Heer', aan mij gegeven;
Nu zij mijn hart U toegewijd,
Nu offer ik mijn hele leven
Aan U uit ware dankbaarheid.
Zondag 28 (wijze Psalm 116)
O, welk een dis, dat Heilig Avondmaal!
Breekt Gij mij 't brood, wilt Gij de wijn mij schenken.
'k Wil aan Uw kruis, 'k wil aan Uw dood gedenken,
Aan 't heerlijk woord, gesproken in die zaal.
Wanneer mijn hart door twijfel wordt belaagd.
Daar is voor mij verzekering te vinden.
God wilde Zich aan Woord en teken binden.
Zal ik niet gaan, wanneer Hij 't van mij vraagt?
't Is Zijn bevel, o neen, ik weiger niet.
Ik zie het brood voor mijne ogen breken,
Daar vloeit de wijn, 't is mij een zeker teken,
Dat Hij aan 't kruis Zijn leven voor mij liet.
Zondag 51 (wijze Psalm 51)
Vergeef ons, Heer', ons onze zware schuld,
Gelijk ook wij vergeven schuldenaren.
Zij groeit steeds aan bij 't klimmen van de jaren,
Zodat het ons heel vaak met schrik vervult.
Gij weet, o God, dat w' arme tobbers zijn,
Zondaren, ja wij moeten het belijden.
Ons boze hart doet ons zo heel vaak pijn.
Wil van de last der zonden ons bevrijden.
Ach, reken ons die zonden toch niet toe,
Om Christus' wil, voor ons aan 't kruis gestorven.
Wij zijn zo boos en zo totaal verdorven,
Misdadig, ja, maar toch de zonden moe,
Want 'm ons hart bevinden wij 't bewijs,
Van Uw gena, dat troost ons weer in 't leven,
Wij geven ons om uwentwil graag prijs.
En willen wie misdeed oprecht vergeven.